maandag 31 december 2012
maandag 12 november 2012
Managementcursus
Vanaf nu kan er worden ingeschreven voor de managementcursus: "Hoe intensiveer ik het contact met mijn medewerkers."
dinsdag 30 oktober 2012
Schandalig of hoe de politiek levensbeschouwelijke TV de nek omdraait
Het nieuwe kabinet stopt met de subsidie voor de specifiek levensbeschouwelijke omroepen. Programma's als Kruispunt, Songs of Praise en Het Vermoeden moeten straks worden betaald uit de portemonnee van de KRO en de NCRV.
IKON, RKK, Human, de Joodse omroep, het hindoeïstische OHM, de boeddhistische omroep BOS en de Zendtijd voor Kerken krijgen straks geen eigen budget meer. Daarmee vallen al hun huidige inkomsten weg; de zogeheten 'artikel 2.42-omroepen' hebben geen leden met bestaan bij de gratie van subsidie.
VVD en PvdA willen ze (net als het vorige kabinet) laten opgaan in grotere omroepen als de KRO-NCRV en de VPRO.
Het maandag gepresenteerde regeerakkoord gaat echter een stap verder dan eerdere plannen: de omroepen raken behalve hun zelfstandigheid ook hun volledige budget kwijt. Aanvankelijk werd het budget enkel verlaagd.
De maatregel maakt deel uit van een groter pakket omroepbezuinigingen. Het schrappen van de levensbeschouwelijke omroepjes levert 14 miljoen euro op, het complete pakket 100 miljoen. Volgens Henk Hagoort, voorzitter van de publieke omroepen, zullen ook kijkers merken dat de hand in Hilversum op de knip gaat. De omroepen hebben al kostenbesparingen doorgevoerd en zullen volgens hem nu in de programma's zelf moeten gaan snijden.
De IKON is niet bereikbaar voor commentaar. Scheidend IKON-directeur Martin Fröberg stelde in april in Trouw dat Hilversum het belang van kerken in de maatschappij 'wel eens onderschat'. 'Het idee hier is: kerken lopen leeg', vertelde hij toen. 'Ja, de ontkerkelijking vindt plaats. Maar het aantal mensen dat zoekende is, neemt toe. Daarin hebben wij als omroep een rol te spelen.' (Bron: Trouw)
Het enige geluid dat men in de politiek voorstaat is het neo-liberale gouden kalf dat aanbeden moet worden. 'Zin geven geeft geen betekenis, alleen nut', is het adagium van deze politici.
VVD en PvdA willen ze (net als het vorige kabinet) laten opgaan in grotere omroepen als de KRO-NCRV en de VPRO.
Het maandag gepresenteerde regeerakkoord gaat echter een stap verder dan eerdere plannen: de omroepen raken behalve hun zelfstandigheid ook hun volledige budget kwijt. Aanvankelijk werd het budget enkel verlaagd.
De maatregel maakt deel uit van een groter pakket omroepbezuinigingen. Het schrappen van de levensbeschouwelijke omroepjes levert 14 miljoen euro op, het complete pakket 100 miljoen. Volgens Henk Hagoort, voorzitter van de publieke omroepen, zullen ook kijkers merken dat de hand in Hilversum op de knip gaat. De omroepen hebben al kostenbesparingen doorgevoerd en zullen volgens hem nu in de programma's zelf moeten gaan snijden.
De IKON is niet bereikbaar voor commentaar. Scheidend IKON-directeur Martin Fröberg stelde in april in Trouw dat Hilversum het belang van kerken in de maatschappij 'wel eens onderschat'. 'Het idee hier is: kerken lopen leeg', vertelde hij toen. 'Ja, de ontkerkelijking vindt plaats. Maar het aantal mensen dat zoekende is, neemt toe. Daarin hebben wij als omroep een rol te spelen.' (Bron: Trouw)
Het enige geluid dat men in de politiek voorstaat is het neo-liberale gouden kalf dat aanbeden moet worden. 'Zin geven geeft geen betekenis, alleen nut', is het adagium van deze politici.
dinsdag 9 oktober 2012
Het mogelijk verdwijnen van CKV in het voortgezet onderwijs
Het is slechts een heel klein
artikeltje op pagina 21 in de NRC van vrijdag jl. Het demissionaire kabinet
heeft een wetsvoorstel ter consultatie gepubliceerd. Men is van zins om het vak
CKV, Kunstzinnige Culturele Vorming, als apart examenvak voor HAVO en VWO te
laten verdwijnen. Tijd en geld dat vrijkomt moet ten goede gaan komen aan de
zogenaamde kernvakken wiskunde, Engels en Nederlands. Een klein bericht, dat
velen misschien niet lezen of overslaan, maar dat, indien dit plan doorgaat
grote gevolgen zal hebben.
Dit kabinet, waarvan al heel snel
bekend werd dat het met cultuur niets op heeft, dit gezien de enorme
bezuinigingen die er zijn doorgevoerd en gaan worden, gaat ook ingrijpen in het
onderwijs. Maar ook dit is wederom niets nieuws.
In de wijsheid heeft men kernvakken
benoemd, die op bijna religieuze wijze heilig zijn verklaard. Deze vakken
moeten op grootse wijze aan leerlingen worden gepresenteerd, geleerd, en vooral
getoetst worden tot een obligaat minimum niveau om de jeugd van nu op te stuwen
in de vaart der volkeren.
Hier tegenover staat de kaalslag
voor een vak als CKV dat dan maar moet integreren in andere vakken want scholen
behouden een “algemene wettelijke opdracht voor culturele vorming”.
Als het gaat over de culturele
vorming heeft de politiek heel wat uit te leggen. Behalve dat ieder
bewindspersoon die op Onderwijs terecht komt probeert om zijn/haar ei te leggen
en uit te broeden om vooral maar niet vergeten te worden is dit ingrijpen
vooral weer vergezeld van de nodige onkunde over wat onderwijs inhoudt. Maar
ook dit is niet nieuw.
Onderwijs gaat niet alleen over
cognitie maar heeft ook een pedagogische en een didactische taak die onze jeugd
moet helpen om als een goed geschoolde mens een plek in onze maatschappij te
vinden. Hiertoe is een belangrijk onderdeel de “Bildung”, de opleiding die
breed is en hen kennis laat maken met wereld en cultuur en zijn geschiedenis.
Eerder vond er al een kaalslag
plaats met betrekking tot het literatuuronderwijs binnen het vak Nederlands en
de andere talen. Eisen werden geminimaliseerd. Het aantal boeken dat moet
worden gelezen en dan nog in de oorspronkelijk taal is bedroevend weinig.
Vakoverstijging en verbinding van diverse vakken is iets dat amper plaatsvindt.
Vraag een leerling om geschiedenis, literatuur, filosofie, muziek, kunst,
economie, om maar een voorbeeld te noemen, met elkaar te verbinden en sta
verbaasd van de reacties en antwoorden. Verbanden kunnen niet worden gelegd
omdat o.a. vormende vakken geen prioriteit hebben, men voorbijgaat aan het
belang van deze vakken.
Als men op deze manier gaat
ingrijpen in een vak als CKV betekent dit een verdere afbraak van het onderwijs.
Als de vormende vakken gaan verdwijnen zullen op termijn profielen als het C en
M profiel, dat nu ook al wordt vervuild door wiskunde gaan verdwijnen. Niet
veel later zullen vakken als muziek, tekenen, levensbeschouwing, godsdienst en
filosofie en gym ook geen nut meer hebben in deze neo-liberale maatschappij. Alleen
nog kern- en béta-vakken, de rest wordt overbodige ballast. Wat vergeten
wordt is dat al deze vormende vakken zin hebben, betekenis geven aan datgene
dat noodzakelijk is om als een volwaardig mens in de maatschappij een plaats te
vinden.
Maar misschien zie ik het wel te
somber. Waarvoor zijn deze vakken nodig als er straks geen bibliotheken meer
zijn, theaters, schouwburgen, concertzalen, musea? Ze zijn als het zo doorgaat
allemaal wegbezuinigd, hebben geen nut en daarbij leiden we ook geen mensen
meer op die musicus willen worden of kunstenaar of filosoof of acteur.
Een nieuwe wereld, een nieuw
Utopia, geen plaats, de letterlijk betekenis van Utopia, maar ook voor het
leren van de betekenis van dergelijke woorden is dan geen ruimte meer.
maandag 13 augustus 2012
Balkan Erotic Epic
Het werk van Marina Abramovic was gisteren voor een klein gedeelte te zien in Zomergasten met Lidewij Edelkoort.
Hier een uitvoeriger versie van deze film uit 2006.
Balkan.Erotic.Epic.Marina.Abramovic door DocParano
Hier een uitvoeriger versie van deze film uit 2006.
Balkan.Erotic.Epic.Marina.Abramovic door DocParano
zondag 12 augustus 2012
Lidewij Edelkoort
Vananvond weer een geweldige zomergast. Verrassende dingen gezien en gehoord. Nog eens het een an ander opnieuw bekijken bij uitzendig gemist. Ook deze mooie animatie van Niels Hoebers. Deze kunt u hier kijken. Opnieuw en opnieuw het kijken waard.
dinsdag 7 augustus 2012
Zamjatin 2
Afgelopen zondag was ik op de Deventer Boekenmarkt. Ik zal hier een dezer dagen nader over bloggen!
Het was een mooie zondag die in de middag door enige buien werd geteisterd. Op een gegeven moment toen wij, mijn ega en ik, stonden te schuilen voor een heftige bui, toeval lijkt niet te bestaan stonden wij onder het luifel van een kraam met daarin Russische en anarchistiche literatuur. Naar later bleek gelieerd aan de Rooie Rat, de bekende linkse boekha, nieuwendel uit Utrecht.
Ik vroeg of hij toevallig iets had van Zamjatin. Over Zamjatin blogde ik eerder. De boekverkoper bleek de opvolger te zijn van uitgeverij Kelder. Niet veel later had ik een mooie, nieuwe, gesealde uitgave in de hand van: In de provincie en andere verhalen. Een prettige gedachte dat dit in mijn boekenkast staat!
Het was een mooie zondag die in de middag door enige buien werd geteisterd. Op een gegeven moment toen wij, mijn ega en ik, stonden te schuilen voor een heftige bui, toeval lijkt niet te bestaan stonden wij onder het luifel van een kraam met daarin Russische en anarchistiche literatuur. Naar later bleek gelieerd aan de Rooie Rat, de bekende linkse boekha, nieuwendel uit Utrecht.
Ik vroeg of hij toevallig iets had van Zamjatin. Over Zamjatin blogde ik eerder. De boekverkoper bleek de opvolger te zijn van uitgeverij Kelder. Niet veel later had ik een mooie, nieuwe, gesealde uitgave in de hand van: In de provincie en andere verhalen. Een prettige gedachte dat dit in mijn boekenkast staat!
donderdag 2 augustus 2012
De grote vakantie
In de Groene Amsterdammer stond in de uitgave van 12 juli
onderstaand commentaar van Casper Thomas. Dit riep bij mij vervelende gevoelens
op waarop ik besloot om een reactie te sturen naar de Groene. Deze kunt u onder
het commentaar lezen en is geplaatst in de Groene van deze week, het nummer van
2 augustus.
Grote vakantie is te groot.
Het Spaanse rietje, de lei en griffel, aap-noot-mies: wie
voorstelt deze attributen opnieuw in te voeren op school wordt terecht
weggehoond als iemand die is blijven hangen in de negentiende eeuw. Toch houden
we in het onderwijs maar al te graag vast aan een ander archaïsch gebruik: de
lange zomervakantie.
Die werd bedongen bij het invoeren van de leerplichtwet in
1900. Met name de boerenstand vreesde het verlies van gratis werkkracht als hun
kroost tijdens de oogstmaanden in leerfabrieken van de staat werd opgesloten.
Het argument dat onderwijspersoneel zoveel tijd nodig heeft om uit te rusten,
werd er pas later bij bedacht door leraren die hun verworvenheden wilden
verdedigen.
Anno 2012 is er alle reden om een einde te maken aan de
eindeloze vrije weken waartoe gezinnen ieder jaar worden veroordeeld. Het
vakantierooster is de aansluiting met het werkende leven kwijt. Oogsten gebeurt
met machines en het kostwinnersmodel heeft als ideaal afgedaan. Het spreekt al
lang niet meer vanzelf dat moeder thuis is tijdens de vakantie om boterhammen
te smeren en de kinderen mee te nemen naar het zwembad. Een samenleving die
hamert op arbeidsparticipatie snijdt zichzelf in de vingers als ze verwacht dat
ouders ook wekenlang vrijaf nemen in de zomermaanden.
Maar het belangrijkste argument om het vakantierooster op de
schop te nemen, komt uit wetenschappelijke bron. Kinderen die lang verstoken
zijn van hun boeken en de regelmaat van een schooldag verleren het leren. De
afgelopen jaren hebben pedagogen volop onderzoek gedaan naar de cognitieve
vermogens van scholieren voor en na de grote vakantie. Conclusie: een brein dat
een tijdje droog staat, komt maar langzaam weer op gang. Summer learning loss
is de naam voor dit verschijnsel. In sommige gevallen bleek de kennis van
leerlingen bij terugkeer naar de schoolbanken zelfs minder dan daarvoor. Vooral
zwakke leerlingen zijn de dupe. Hun slimmere klasgenootjes pikken de draad veel
sneller weer op. Onderzoekers van de Universiteit Twente concludeerden zelfs
dat onderwijsachterstand voor het grootste deel tijdens de vakantie ontstond.
De verschillen zijn vooral merkbaar bij leesvaardigheid. Een mogelijke
verklaring is dat kinderen met hoogopgeleide ouders met een koffer vol boeken
richting zon vertrekken. Daarna wacht vaak nog een zomerkamp. Anderen blijven
thuis, kijken tv en hangen wat rond.
Op die manier houdt de vakantiekalender ongelijkheden in
stand. Daarom is het voorstel van een Britse denktank de moeite van het
overwegen waard: knip het schooljaar in vijf blokken van acht weken, met
daartussen lesvrije blokken van veertien dagen. Dan blijven er nog vier weken
vrij over in de zomer. Bijkomend voordeel: er komt een eind aan die lappendeken
van vrije dagen, lange weekenden en extra vakanties. Flexibele vakanties zijn
een ander interessant alternatief. Op een aantal Nederlandse scholen mochten
ouders bij wijze van experiment zelf hun vakantiedagen plannen. De eerste
reacties zijn voorzichtig positief.
Natuurlijk hoort ontspanning bij inspanning en van een
beetje verveling is nog nooit iemand slechter geworden, maar de lengte van de
huidige zomerstop is moeilijk te verdedigen. Wekenlang vrij blijkt niet voor
iedereen een zegen. Na lang tegenstribbelen stonden scholen onlangs een weekje
zomervakantie af, waardoor er nog zes overblijven. Dat is een begin. Vier weken
is meer dan genoeg om te kamperen in Frankrijk, te logeren bij opa en oma en
een weekabonnement voor het zwembad eruit te halen.
Mijn reactie:
Grote Vakantie
Ieder jaar als ik terugkeer van mijn vakantieadres verheug
ik mij altijd om me door de stapel tijdschriften en kranten te worstelen die
gedurende mijn afwezigheid op de deurmat is gevallen.
Zo nam ik ook de Groene van 12 juli ter hand. Het commentaar
van Casper Thomas, Grote vakantie is te
groot, schoot al meteen in het verkeerde keelgat.
Op basis van het verslag van een Britse denktank,
combinerend met een verwijzing naar de leerplichtwet van 1900 wordt opnieuw de
aanval geopend op de lengte van de zomervakantie.
Het stemmingmakende commentaar is weer een duidelijk
voorbeeld van een vorm van azijnpisserij. De vakantie is te lang,
onderwijspersoneel maakt gebruik van oneigenlijke argumenten en een op niets
gebaseerde stelling dat vier weken vakantie lang genoeg is wordt geponeerd.
De schrijver stelt dat het vakantierooster de aansluiting
met het werkende leven kwijt is. Alsof het werkende leven allesbepalend is!
Er zijn voldoende, wetenschappelijke, argumenten aan te
geven waarom een langer vakantieperiode goed is voor het kind, Summer learning loss zeer beperkt is en
in een mum van tijd verdwijnt.
Verder loopt als het om de lengte van de zomervakantie gaat
Nederland beduidend achter op het buitenland, waar een zomervakantie van twee
maanden of langer gebruikelijk is. Ook in Finland, waaraan Nederland zich zo
graag afmeet is de zomervakantie langer dan in Nederland.
Het wordt langzaamaan eens tijd dat het onderwijs met rust
wordt gelaten in plaats van iedere keer het gemorrel aan, en invloed willen op
de inrichting van het onderwijs door politici en andere azijnpissers die niet
kunnen hebben dat een ander iets anders heeft dan hij/zij.
Als men het in het onderwijs zo goed heeft waarom staan de
mensen dan niet te trappelen bij de onderwijsinstellingen om aan het werk te
gaan als zij-instromer of om de docentenopleiding te gaan volgen? We hebben
tenslotte een lerarentekort.
maandag 30 juli 2012
De Mus
Ik was het eigenlijk al helemaal vergeten dat Tom America nog actief was. Hij woonde destijds in de straat tegenover die van mij en ik kende hem van zijn band uit de jaren '70-'80. Met zijn door hem op muziek gezette De Mus van Jan Hanlo mag hij wat mij betreft zeker uit de vergeethoek gehaald worden. Dit is zijn adres: www.tomamerica.nl. Verder onhoud ik u De Mus niet.
zondag 29 juli 2012
De onwetende wijsgeer
Een bezoekje aan De Slegte leverde weer opnieuw leesvoer op dat als buit meegenomen werd naar huis.
Het boek dat ik deze keer scoorde, het laatste exemplaar, was De onwetende wijsgeer. Een keuze uit het mengelwerk van Voltaire.
De in 1694 geboren François-Marie Arouet, beter bekend als Voltaire, was katholiek, maar tegelijkertijd had hij een gruwelijke hekel aan wat hij noemde l'infâme. Uit deze bloemlezing van Voltaires 'mengelwerk' blijkt dat het infame volgens Voltaire bestond uit bijgeloof, fanatisme en eigenbelang. Dat heeft hij bestreden in filosofische en literaire werken, maar ook in korte stukjes, pamfletten en gefingeerde dialogen.
Voltaire was het boegbeeld van de Verlichting en dat kwam doordat hij zich beriep op de rede en de ervaring, ook al streek hij hiermee gelovigen tegen de haren in. Zo ook in het verhaal over mevrouw De Grancey, de echtgenote van een maarschalk. 'Zij bracht veertig jaar door met dat leven van verstrooiing en met die steeds weerkerende pleziertjes die voor vrouwen een serieuze bezigheid vormen. Daarna zette ze zich aan het lezen. Eerst Montaigne, toen Plutarchus en zo meer. Toen een vriend haar op een dag aantrof met een rood hoofd van woede, vroeg hij wat er aan de hand was. ''Ik sloeg toevallig een boek open dat in mijn kamer rondslingerde. (...) Ik las daarin deze woorden: vrouwen, weest uw mannen onderdanig; ik heb het boek weggesmeten.' Nadat de vriend haar erop had gewezen dat ze in de brieven van Paulus had zitten lezen, zei ze: ''Het kan me niet schelen van wie ze zijn; de schrijver heeft geen manieren.'' :)
Dit is een typisch Voltairedialoogje. Niemand las ijveriger in de Bijbel en in de kerkvaders dan hij, maar dan toch vooral om kritiek te kunnen geven. Daarom is hij ook gevangengezet, verbannen en gehoond. Bijna iedereen had wel een reden om tegen Voltaire te zijn. Was het niet een godsdienstige dan wel een politieke of persoonlijke. En altijd die tergende nuchterheid die niet door iedereen als ironie werd onderkend. Stukken als Overwegingen voor domoren of Over het huiveringwekkende gevaar van het lezen staan vol met serieus gebrachte adviezen over de manier waarop je drogredeneringen voor intelligent kunt aanzien. Ook legt Voltaire uit hoe Mohammed voorkwam dat een verderfelijke westerse uitvinding als de boekdrukkunst zijn volgelingen zou kunnen verpesten. (haha)
De aangrijpendste tekst in dit boek is Verhandeling over de verdraagzaamheid. Op 9 maart 1762 werd in Toulouse onder het uitspreken van vrome katholieke gebeden Jean Calas door 'vrouwe Justitia' gemarteld, gewurgd en vervolgens verbrand. Waarom? Calas' zoon Marc-Antoine had zich opgehangen en alsof dat nog niet erg genoeg was, werd zijn protestantse familie ervan verdacht hierin de hand gehad te hebben, om te voorkomen dat Marc-Antoine zich tot het katholicisme zou bekeren. Deze door godsdienstwaan ingegeven (infame) zaak trok grote belangstelling toen Voltaire zich ermee bemoeide. Jean Calas werd er niet levend van, maar dankzij Verhandeling over de verdraagzaamheid werd het vonnis postuum vernietigd en kregen de nabestaanden een schadevergoeding. Het was een groot succes voor Voltaire, voor de rede en voor de strijd tegen de doodstraf, kortom voor de verlichting.
Deze tekst van nauwelijks honderd pagina's vol historische verwijzingen naar kwesties over godsdienst- en andere vrijheid zou verplicht gesteld moeten worden voor iedereen die denkt dat de wereld er beter op wordt door elkaar te straffen voor eventueel berokkend leed aan uiteenlopende opperwezens, die blijkbaar nooit zo machtig zijn dat ze leed kunnen voorkomen of dat desnoods zelf weten te wreken.
Het boek dat ik deze keer scoorde, het laatste exemplaar, was De onwetende wijsgeer. Een keuze uit het mengelwerk van Voltaire.
De in 1694 geboren François-Marie Arouet, beter bekend als Voltaire, was katholiek, maar tegelijkertijd had hij een gruwelijke hekel aan wat hij noemde l'infâme. Uit deze bloemlezing van Voltaires 'mengelwerk' blijkt dat het infame volgens Voltaire bestond uit bijgeloof, fanatisme en eigenbelang. Dat heeft hij bestreden in filosofische en literaire werken, maar ook in korte stukjes, pamfletten en gefingeerde dialogen.
Voltaire was het boegbeeld van de Verlichting en dat kwam doordat hij zich beriep op de rede en de ervaring, ook al streek hij hiermee gelovigen tegen de haren in. Zo ook in het verhaal over mevrouw De Grancey, de echtgenote van een maarschalk. 'Zij bracht veertig jaar door met dat leven van verstrooiing en met die steeds weerkerende pleziertjes die voor vrouwen een serieuze bezigheid vormen. Daarna zette ze zich aan het lezen. Eerst Montaigne, toen Plutarchus en zo meer. Toen een vriend haar op een dag aantrof met een rood hoofd van woede, vroeg hij wat er aan de hand was. ''Ik sloeg toevallig een boek open dat in mijn kamer rondslingerde. (...) Ik las daarin deze woorden: vrouwen, weest uw mannen onderdanig; ik heb het boek weggesmeten.' Nadat de vriend haar erop had gewezen dat ze in de brieven van Paulus had zitten lezen, zei ze: ''Het kan me niet schelen van wie ze zijn; de schrijver heeft geen manieren.'' :)
Dit is een typisch Voltairedialoogje. Niemand las ijveriger in de Bijbel en in de kerkvaders dan hij, maar dan toch vooral om kritiek te kunnen geven. Daarom is hij ook gevangengezet, verbannen en gehoond. Bijna iedereen had wel een reden om tegen Voltaire te zijn. Was het niet een godsdienstige dan wel een politieke of persoonlijke. En altijd die tergende nuchterheid die niet door iedereen als ironie werd onderkend. Stukken als Overwegingen voor domoren of Over het huiveringwekkende gevaar van het lezen staan vol met serieus gebrachte adviezen over de manier waarop je drogredeneringen voor intelligent kunt aanzien. Ook legt Voltaire uit hoe Mohammed voorkwam dat een verderfelijke westerse uitvinding als de boekdrukkunst zijn volgelingen zou kunnen verpesten. (haha)
De aangrijpendste tekst in dit boek is Verhandeling over de verdraagzaamheid. Op 9 maart 1762 werd in Toulouse onder het uitspreken van vrome katholieke gebeden Jean Calas door 'vrouwe Justitia' gemarteld, gewurgd en vervolgens verbrand. Waarom? Calas' zoon Marc-Antoine had zich opgehangen en alsof dat nog niet erg genoeg was, werd zijn protestantse familie ervan verdacht hierin de hand gehad te hebben, om te voorkomen dat Marc-Antoine zich tot het katholicisme zou bekeren. Deze door godsdienstwaan ingegeven (infame) zaak trok grote belangstelling toen Voltaire zich ermee bemoeide. Jean Calas werd er niet levend van, maar dankzij Verhandeling over de verdraagzaamheid werd het vonnis postuum vernietigd en kregen de nabestaanden een schadevergoeding. Het was een groot succes voor Voltaire, voor de rede en voor de strijd tegen de doodstraf, kortom voor de verlichting.
Deze tekst van nauwelijks honderd pagina's vol historische verwijzingen naar kwesties over godsdienst- en andere vrijheid zou verplicht gesteld moeten worden voor iedereen die denkt dat de wereld er beter op wordt door elkaar te straffen voor eventueel berokkend leed aan uiteenlopende opperwezens, die blijkbaar nooit zo machtig zijn dat ze leed kunnen voorkomen of dat desnoods zelf weten te wreken.
donderdag 26 juli 2012
Maskerade - The Confidence-Man van Herman Melville
Tijdens de vakantie behoort heerlijk lezen tot de ongekende mogelijkheden. Eindelijk heb ik me gewaagd aan The Confidence-Man van Herman Melville, bij de meesten onder u waarschijnlijk alleen bekend van Moby Dick. Het was een genot om te lezen en een boek dat ik graag aanbeveel.
Het verhaal van The Confidence-Man is niet snel verteld en wat Melville met zijn schildering van het leven aan boord van de de Mississippiboot Fidèle duidelijk heeft willen maken, is daardoor onderwerp geworden van veel studie, waarbij zelfs de mogelijkheid dat de auteur de draak heeft gestoken met het christendom niet wordt uitgesloten.
De teneur van de uitweidingen - als je daarvan kunt spreken in een verhaal waarin de personages als duveltjes uit doosjes te voorschijn springen en weer verdwijnen, met achterlating van hun flessentrekkerijen, hun levenswijsheden en hun denkbeelden - is steevast dat de werkelijkheid niet gegeven is, zelfs niet in zo'n beperkte ruimte als die van een stoomboot op de Mississippi. De werkelijkheid wordt gecreëerd; het zijn flarden die we onder ogen krijgen, epifanieën, momenten van inzicht, die juist als het ons begint te dagen, alweer voorbij zijn en plaatsmaken voor nieuwe indrukken.
De 'con-man' van de titel, zeg maar de bedrieger, de oplichter, die al of niet onder verschillende gedaanten zijn medepasagiers in zijn retorisch meesterlijke spelletjes betrekt, zou volgens die lezing zowel 'de duivel' als 'de verlosser' zijn, voorwaar een duivelse manier om deze of gene christelijke prediker beentje te lichten.
Het is een interessante lezing, want wat blijft er van het christendom over als de centrale figuren ervan zo ver worden uitgekleed dat ze op elkaar gaan lijken? Het is jammer dat voor deze interpretatie niet zozeer The Confidence-Man als zodanig wordt gebruikt, maar een gegeven uit Melville's biografie: de schrijver begon aan zijn Mississippi-verhaal anno domini 1855, het jaar waarin passiezondag op 1 april viel, wat wil zeggen dat hij het lijden van Christus als een grap moet hebben beschouwd. Als je dit leest, en al het andere dat inmiddels, niet gespeend van inzicht en vernuft, over The Confidence-Man is geschreven, bekruipt je precies het gevoel dat Melville in zijn boek zo spitsvondig en alert verbeeldt: niet alleen dat de wereld bedrogen wil worden - en vooral de Amerikaanse wereld in die tijd, maar ook dat je stelselmatig bedrogen wórdt, of anders gezegd dat je bereid bent je tot alles te laten verleiden, zolang je het vermoeden hebt dat een oplossing van bepaalde levensvragen (of -behoeften, om het niet al te filosofisch te maken) in het vooruitzicht wordt gesteld.
Die gedachte heeft Melville tongue-in-cheek in dit boek omstandig bespeeld. Het thema is dan ook niet voor niets 'vertrouwen', en de boot waar dit vertrouwen, de zuurdesem waarmee ons dagelijkse brood wordt gebakken, door al die charlatans stelselmatig wordt geschonden - zonder dat ze er zelf materieel veel beter van worden - heet dan ook niet voor niets de Fidèle.
Het verhaal van The Confidence-Man is niet snel verteld en wat Melville met zijn schildering van het leven aan boord van de de Mississippiboot Fidèle duidelijk heeft willen maken, is daardoor onderwerp geworden van veel studie, waarbij zelfs de mogelijkheid dat de auteur de draak heeft gestoken met het christendom niet wordt uitgesloten.
De teneur van de uitweidingen - als je daarvan kunt spreken in een verhaal waarin de personages als duveltjes uit doosjes te voorschijn springen en weer verdwijnen, met achterlating van hun flessentrekkerijen, hun levenswijsheden en hun denkbeelden - is steevast dat de werkelijkheid niet gegeven is, zelfs niet in zo'n beperkte ruimte als die van een stoomboot op de Mississippi. De werkelijkheid wordt gecreëerd; het zijn flarden die we onder ogen krijgen, epifanieën, momenten van inzicht, die juist als het ons begint te dagen, alweer voorbij zijn en plaatsmaken voor nieuwe indrukken.
De 'con-man' van de titel, zeg maar de bedrieger, de oplichter, die al of niet onder verschillende gedaanten zijn medepasagiers in zijn retorisch meesterlijke spelletjes betrekt, zou volgens die lezing zowel 'de duivel' als 'de verlosser' zijn, voorwaar een duivelse manier om deze of gene christelijke prediker beentje te lichten.
Het is een interessante lezing, want wat blijft er van het christendom over als de centrale figuren ervan zo ver worden uitgekleed dat ze op elkaar gaan lijken? Het is jammer dat voor deze interpretatie niet zozeer The Confidence-Man als zodanig wordt gebruikt, maar een gegeven uit Melville's biografie: de schrijver begon aan zijn Mississippi-verhaal anno domini 1855, het jaar waarin passiezondag op 1 april viel, wat wil zeggen dat hij het lijden van Christus als een grap moet hebben beschouwd. Als je dit leest, en al het andere dat inmiddels, niet gespeend van inzicht en vernuft, over The Confidence-Man is geschreven, bekruipt je precies het gevoel dat Melville in zijn boek zo spitsvondig en alert verbeeldt: niet alleen dat de wereld bedrogen wil worden - en vooral de Amerikaanse wereld in die tijd, maar ook dat je stelselmatig bedrogen wórdt, of anders gezegd dat je bereid bent je tot alles te laten verleiden, zolang je het vermoeden hebt dat een oplossing van bepaalde levensvragen (of -behoeften, om het niet al te filosofisch te maken) in het vooruitzicht wordt gesteld.
Die gedachte heeft Melville tongue-in-cheek in dit boek omstandig bespeeld. Het thema is dan ook niet voor niets 'vertrouwen', en de boot waar dit vertrouwen, de zuurdesem waarmee ons dagelijkse brood wordt gebakken, door al die charlatans stelselmatig wordt geschonden - zonder dat ze er zelf materieel veel beter van worden - heet dan ook niet voor niets de Fidèle.
woensdag 11 juli 2012
In Italië
De komende weken ben ik te vinden in Italië. Geen internet, veel cultuur, echte boeken mee en mooi weer en vino! Tot over een paar weken.
dinsdag 10 juli 2012
Herinnering aan Gerrit Komrij
Gerrit Komrij heb ik altijd heel erg aardig gevonden. Ik heb hem slechts één keer in het echt ontmoet waarbij ik even met hem gesproken heb. Dit was tijden de Boekenmarkt in Deventer, waar ik hem iedere keer als ik daar was wel tegen het lijf liep. Zijn werk ken ik natuurlijk al veel langer. Mijn eerste kennismaking lang geleden was met zijn onvolprezen poëziebloemlezing maar ook zijn essays en columnd heb ik met veel plezier gelezen. Groot was mijn vreugde toen Inkt een verzameling Kapitale Stukken werd uitgegeven dat veel later uiteindelijk bij De Slegte in de ramsj terechtkwam voor nog geen twee tientjes. Maar ja, ook weer voorbij. Alles is vergankelijk. Het is nu weer te koop voor € 45,- in de webshop bij De Slegte.
Op de dag van zijn overlijden heb ik De Klopgeest ter hand genomenen in een paar dagen uitgelezen. Waarom De Klopgeest? Eigenlijk omdat het thema zo Komrij's is, schijn en werkelijkheid.
Amsterdam, eind negentiende eeuw. Het is de tijd van het opkomende socialisme, van een grenzeloos vertrouwen in de toekomst en van een grote belangstelling voor spiritualiteit. De villa's in Zuid schieten als paddestoelen uit de grond, terwijl een paar honderd meter verderop de nauwe stegen en straatjes van de binnenstad krioelen van de hoeren, charlatans en potsenmakers.
Hector, een dandy in hart en nieren, weet vanuit de krochten van de stad het welvaren-de paradijs van de villawijk binnen te drin-gen door zich aan te bieden als medium - bemiddelaar tussen de wereld van de geesten en die van de levenden. In de weelde-rige huiskamers van de rijken houdt hij sean-ces voor een gretig publiek, en voldoet hij aan hun wensen, verlangens en dromen.
Ook Hectors beste vriend George heeft visioenen van een nieuwe wereld, zij het van een wat aardsere variant. Hij is een vurige pleitbezorger van het socialisme, dat onder de arme bevolking van de binnenstad aan de man gebracht moet worden. Hij bezoekt tal-loze bijeenkomsten waar wordt opgeroepen tot saamhorigheid en verzet tegen de macht-hebbers, en zoekt naarstig naar een manier om de heersende klasse ten val te brengen.
Terwijl de stad en haar bewoners zich krachtig een weg banen naar de nieuwe tijd, dromen Hector en George ieder op hun eigen manier van een betere toekomst. Dan kornen ze er echter langzaam maar zeker achter dat hun idealen en visioenen niet meer zijn dan luchtkastelen, en vallen hun dromen een voor een aan gruzelementen.
De klopgeest is een heldere, subtiele roman over schijn en werkelijkheid, de geesten van de onderwereld en de geest van de nieuwe tijd, gesitueerd in een van de meest roerige perioden in de vaderlandse geschiedenis.
Ik neem nu Inkt weer ter hand.
Op de dag van zijn overlijden heb ik De Klopgeest ter hand genomenen in een paar dagen uitgelezen. Waarom De Klopgeest? Eigenlijk omdat het thema zo Komrij's is, schijn en werkelijkheid.
Amsterdam, eind negentiende eeuw. Het is de tijd van het opkomende socialisme, van een grenzeloos vertrouwen in de toekomst en van een grote belangstelling voor spiritualiteit. De villa's in Zuid schieten als paddestoelen uit de grond, terwijl een paar honderd meter verderop de nauwe stegen en straatjes van de binnenstad krioelen van de hoeren, charlatans en potsenmakers.
Hector, een dandy in hart en nieren, weet vanuit de krochten van de stad het welvaren-de paradijs van de villawijk binnen te drin-gen door zich aan te bieden als medium - bemiddelaar tussen de wereld van de geesten en die van de levenden. In de weelde-rige huiskamers van de rijken houdt hij sean-ces voor een gretig publiek, en voldoet hij aan hun wensen, verlangens en dromen.
Ook Hectors beste vriend George heeft visioenen van een nieuwe wereld, zij het van een wat aardsere variant. Hij is een vurige pleitbezorger van het socialisme, dat onder de arme bevolking van de binnenstad aan de man gebracht moet worden. Hij bezoekt tal-loze bijeenkomsten waar wordt opgeroepen tot saamhorigheid en verzet tegen de macht-hebbers, en zoekt naarstig naar een manier om de heersende klasse ten val te brengen.
Terwijl de stad en haar bewoners zich krachtig een weg banen naar de nieuwe tijd, dromen Hector en George ieder op hun eigen manier van een betere toekomst. Dan kornen ze er echter langzaam maar zeker achter dat hun idealen en visioenen niet meer zijn dan luchtkastelen, en vallen hun dromen een voor een aan gruzelementen.
De klopgeest is een heldere, subtiele roman over schijn en werkelijkheid, de geesten van de onderwereld en de geest van de nieuwe tijd, gesitueerd in een van de meest roerige perioden in de vaderlandse geschiedenis.
Ik neem nu Inkt weer ter hand.
Gerrit Komrij leeft
Nog heel recent kwam het bericht dat Gerrit Komrij is overleden. Dat is spijtig, dat is jammer dat hij zo vroeg en veel te jong is gestorven. Maar dit sterven brengt ook naar voor dat hij nog steeds voortleeft. In zijn blog, Lucifer in het hooi, dat hij jammer genoeg onregelmatig bijhield post hij in december 2011 onderstaand bericht:
Dit 'essay' is bijna dertig jaar oud (1982). Nog nergens een PVV te bekennen. Heeft het erg aan actualiteit ingeboet?
Weg is weg
Ieder jaar is er, in de periode dat het Fonds voor de Letteren zijn subsidie-toekenningen wereldkundig maakt, weer veel fanfare en tam-tam over deze regeling. 'Het oplaaien van de discussie', heet zoiets. Zo ook dit jaar. Ik vind dat vervelend. Het is geen fundamentele kwestie.
Veel verwijten tegen de gang van zaken zijn terecht. Daar gaat het niet om. Menig verweer tegen deze verwijten is terecht. Daar gaat het niet om. Er is een aantal schrijvers dat liever morgen al moet solliciteren bij de plantsoenendienst, omdat zij ruimschoots hebben bewezen beter te kunnen omgaan met hark en bezem dan met pen en potlood. Daar gaat het niet om. Er worden zotte argumenten naar voren gebracht. Ongetwijfeld. Zo verdedigde Sybren Polet in Het Parool het 'continueringsprincipe', dat inhoudt dat een schrijver er recht op heeft niet 'zonder evaluatie' in een lagere categorie terug te vallen, door te stellen dat dit principe 'de schrijver relatieve zekerheid verschaft en hem zoveel mogelijk onttrekt aan de willekeur van al te persoonlijke beoordeling van tegenstanders' — alsof de subsidie er niet was om hem de kans te bieden een goed boek te schrijven, alsof de subsidie er zelfs niet was om hem met zijn zoveelste beroerde produkt het Magazijn van Winkeldochters aan de slag te laten houden, maar om hem van staatswege immuniteit te verschaffen — zoiets kan alleen een apparatsjik van de Unie van Sovjet-schrijvers bedenken. Maar ook daar gaat het niet om. Met evenveel recht kan men zeggen dat een ongesubsidieerde schrijver, die niet te beroerd is leesbare en verkoopbare boeken te schrijven, zich niet kan onttrekken aan de willekeur van een tegennatuurlijke instandhouding en bevoorrechting van Polets winkeldochterwezen. Om dit alles gaat het niet. Het zijn details, futiliteiten.
Veel belangrijker is dat dit geruzie en amusement, dit — toegegeven — vaak hilariteitverwekkende getrap op tenen en nog veel meer hilariteitverwekkende op-zijn-tenen-getrapt-zijn onder het mom van 'discussie', de politici alleen maar een vrijbrief geeft om heel in het algemeen op kunst te bezuinigen, ze stijft in het idee dat het toch allemaal 'weggegooid' geld is en ze argumenten biedt om hun eigen platvloersheid te verheffen tot de maat aller dingen. Vijfennegentig procent van wat er in het parlement wordt gezegd is futiel gekissebis, ondoordacht en leuterachtig, en toch zal niemand er over denken de subsidie-regeling voor parlementariërs af te schaffen, maar als slechts vijf kunstenaars redekavelen en bekvechten worden er terstond vragen in de kamer gesteld over de vraag of de kunst wel juist wordt gesubsidieerd. Niets herkennen parlementariërs zo snel als geleuter ... van anderen. De geestelijke crétins waarvan het in de politiek en de ambtenarij wemelt, de waanwijze proleten die zo merkwaardig evenredig over alle Nederlandse politieke partijen zijn verdeeld en die toch al van dat 'gedoe' af wilden, wordt door elke vraag naar het al of niet rechtvaardig functioneren van subsidie-regelingen een excuus in handen gespeeld om te verminderen, te beknotten, af te schaffen. Het is een gevaarlijk spel. Vooral ook omdat zulke 'interne' kritiek soms gunstige gevolgen kan hebben: zie het welzijnswerk. Het onderling geruzie in dat wereldje heeft ongetwijfeld bijgedragen tot de bereidwilligheid om erop te bezuinigen. Niemand die er rouwig om is. Maar kunst is geen 'wereldje', een toneelgezelschap, een orkest is geen ontmoetingscentrum voor contactgestoorde pastoors die zich op de derde wereld bezinnen. Diversiteit is niet het multipliceren van steeds weer hetzelfde. Elke gulden waarmee stencilmachines, ja hele drukkerijen worden bekostigd die bewust-makende lectuur produceren temidden van onderontwikkelde, liefst analfabetische volksstammen is diefstal van de Nederlandse literatuur.
Het ontbreekt de regering, het ontbreekt de politici van alle partijen aan elk moreel of filosofisch wereldbeeld, aan elk begrip voor een culturele hiërarchie, aan elk besef van geschiedenis en continuïteit. Blind staren ze in de toekomst. Hun waardenschaal is een stapel oud roest, waaruit ze nu eens dit, dan weer dat oppakken. Ze poetsen de scheepsbel schoon en vegen wat kruimels uit de kombuis en zien dat aan voor een staaltje stuurmanskunst. Terwijl het schip op de klippen loopt spartelen ze in een onderdekse kajuit rond in een teiltje en denken gewichtig dat ze het nat houden. Ze redeneren in procenten, niet in cultuur. Ze redeneren in zetels, niet in samenlevingen. Dat is de fundamentele kwestie.
Het is godgeklaagd om in perioden van materiële achteruitgang geestelijke waarden te kortwieken. Daar gaat het om. Het getuigt van een deerniswekkende intellectuele en politieke ondervoeding om in tijden van bezuinigingen het falderappes de kunst als zondebok voor te houden. Daar gaat het om. Het duidt op verregaand hersenletsel om in een economische crisis het cement van de cultuur uit het wankele bouwwerk te hakken. Daar gaat het om.
Mensen die het spoorloos verdwijnen van honderden miljoenen guldens subsidie aan het bedrijfsleven schouderophalend afdoen als 'een aanvaardbaar risico' en tegelijkertijd naarstig, met hun tong uit hun mond, zoeken hoe ze twintigduizend gulden kunnen weghalen bij een groep balletdansers horen thuis in het gekken- en niet in het Catshuis. Zo is het, niet anders.
Het enige wat de geestelijke slaapzucht van de politici, hun culturele inertie nog kan prikkelen is onderling gekrakeel bij groepen waarvan ze niets begrijpen en waarop ze dus onbewust jaloers zijn. De kunst. En alles wat ze daarop kunnen bezuinigen komt nooit meer terug. Het geld dat ze een ellendig toneelgezelschap onthouden gaat niet naar een beter. Het geld dat ze besparen op een ondermaatse auteur gaat niet naar een voortreffelijke. Weg is weg, en de barbaren zijn tevreden. Ze storten zich, bij ontstentenis van een eigen grote lijn, op andermans details.
Zeg daarom, als het om kunst gaat, nooit dat er geld wordt 'verspild'. Laat zelfs de suggestie achterwege. Hoe kan men trouwens een fooi verspillen? Gun die ellendige gezelschappen en die ondermaatse auteurs hun armetierige subsidies. Maak er niet zo'n drukte over. Kakel niet zo. De wolf loert om de hoek. En die wil alles.
Bron: NRC Handelsblad, 14 juli 1982
Dit 'essay' is bijna dertig jaar oud (1982). Nog nergens een PVV te bekennen. Heeft het erg aan actualiteit ingeboet?
Weg is weg
Ieder jaar is er, in de periode dat het Fonds voor de Letteren zijn subsidie-toekenningen wereldkundig maakt, weer veel fanfare en tam-tam over deze regeling. 'Het oplaaien van de discussie', heet zoiets. Zo ook dit jaar. Ik vind dat vervelend. Het is geen fundamentele kwestie.
Veel verwijten tegen de gang van zaken zijn terecht. Daar gaat het niet om. Menig verweer tegen deze verwijten is terecht. Daar gaat het niet om. Er is een aantal schrijvers dat liever morgen al moet solliciteren bij de plantsoenendienst, omdat zij ruimschoots hebben bewezen beter te kunnen omgaan met hark en bezem dan met pen en potlood. Daar gaat het niet om. Er worden zotte argumenten naar voren gebracht. Ongetwijfeld. Zo verdedigde Sybren Polet in Het Parool het 'continueringsprincipe', dat inhoudt dat een schrijver er recht op heeft niet 'zonder evaluatie' in een lagere categorie terug te vallen, door te stellen dat dit principe 'de schrijver relatieve zekerheid verschaft en hem zoveel mogelijk onttrekt aan de willekeur van al te persoonlijke beoordeling van tegenstanders' — alsof de subsidie er niet was om hem de kans te bieden een goed boek te schrijven, alsof de subsidie er zelfs niet was om hem met zijn zoveelste beroerde produkt het Magazijn van Winkeldochters aan de slag te laten houden, maar om hem van staatswege immuniteit te verschaffen — zoiets kan alleen een apparatsjik van de Unie van Sovjet-schrijvers bedenken. Maar ook daar gaat het niet om. Met evenveel recht kan men zeggen dat een ongesubsidieerde schrijver, die niet te beroerd is leesbare en verkoopbare boeken te schrijven, zich niet kan onttrekken aan de willekeur van een tegennatuurlijke instandhouding en bevoorrechting van Polets winkeldochterwezen. Om dit alles gaat het niet. Het zijn details, futiliteiten.
Veel belangrijker is dat dit geruzie en amusement, dit — toegegeven — vaak hilariteitverwekkende getrap op tenen en nog veel meer hilariteitverwekkende op-zijn-tenen-getrapt-zijn onder het mom van 'discussie', de politici alleen maar een vrijbrief geeft om heel in het algemeen op kunst te bezuinigen, ze stijft in het idee dat het toch allemaal 'weggegooid' geld is en ze argumenten biedt om hun eigen platvloersheid te verheffen tot de maat aller dingen. Vijfennegentig procent van wat er in het parlement wordt gezegd is futiel gekissebis, ondoordacht en leuterachtig, en toch zal niemand er over denken de subsidie-regeling voor parlementariërs af te schaffen, maar als slechts vijf kunstenaars redekavelen en bekvechten worden er terstond vragen in de kamer gesteld over de vraag of de kunst wel juist wordt gesubsidieerd. Niets herkennen parlementariërs zo snel als geleuter ... van anderen. De geestelijke crétins waarvan het in de politiek en de ambtenarij wemelt, de waanwijze proleten die zo merkwaardig evenredig over alle Nederlandse politieke partijen zijn verdeeld en die toch al van dat 'gedoe' af wilden, wordt door elke vraag naar het al of niet rechtvaardig functioneren van subsidie-regelingen een excuus in handen gespeeld om te verminderen, te beknotten, af te schaffen. Het is een gevaarlijk spel. Vooral ook omdat zulke 'interne' kritiek soms gunstige gevolgen kan hebben: zie het welzijnswerk. Het onderling geruzie in dat wereldje heeft ongetwijfeld bijgedragen tot de bereidwilligheid om erop te bezuinigen. Niemand die er rouwig om is. Maar kunst is geen 'wereldje', een toneelgezelschap, een orkest is geen ontmoetingscentrum voor contactgestoorde pastoors die zich op de derde wereld bezinnen. Diversiteit is niet het multipliceren van steeds weer hetzelfde. Elke gulden waarmee stencilmachines, ja hele drukkerijen worden bekostigd die bewust-makende lectuur produceren temidden van onderontwikkelde, liefst analfabetische volksstammen is diefstal van de Nederlandse literatuur.
Het ontbreekt de regering, het ontbreekt de politici van alle partijen aan elk moreel of filosofisch wereldbeeld, aan elk begrip voor een culturele hiërarchie, aan elk besef van geschiedenis en continuïteit. Blind staren ze in de toekomst. Hun waardenschaal is een stapel oud roest, waaruit ze nu eens dit, dan weer dat oppakken. Ze poetsen de scheepsbel schoon en vegen wat kruimels uit de kombuis en zien dat aan voor een staaltje stuurmanskunst. Terwijl het schip op de klippen loopt spartelen ze in een onderdekse kajuit rond in een teiltje en denken gewichtig dat ze het nat houden. Ze redeneren in procenten, niet in cultuur. Ze redeneren in zetels, niet in samenlevingen. Dat is de fundamentele kwestie.
Het is godgeklaagd om in perioden van materiële achteruitgang geestelijke waarden te kortwieken. Daar gaat het om. Het getuigt van een deerniswekkende intellectuele en politieke ondervoeding om in tijden van bezuinigingen het falderappes de kunst als zondebok voor te houden. Daar gaat het om. Het duidt op verregaand hersenletsel om in een economische crisis het cement van de cultuur uit het wankele bouwwerk te hakken. Daar gaat het om.
Mensen die het spoorloos verdwijnen van honderden miljoenen guldens subsidie aan het bedrijfsleven schouderophalend afdoen als 'een aanvaardbaar risico' en tegelijkertijd naarstig, met hun tong uit hun mond, zoeken hoe ze twintigduizend gulden kunnen weghalen bij een groep balletdansers horen thuis in het gekken- en niet in het Catshuis. Zo is het, niet anders.
Het enige wat de geestelijke slaapzucht van de politici, hun culturele inertie nog kan prikkelen is onderling gekrakeel bij groepen waarvan ze niets begrijpen en waarop ze dus onbewust jaloers zijn. De kunst. En alles wat ze daarop kunnen bezuinigen komt nooit meer terug. Het geld dat ze een ellendig toneelgezelschap onthouden gaat niet naar een beter. Het geld dat ze besparen op een ondermaatse auteur gaat niet naar een voortreffelijke. Weg is weg, en de barbaren zijn tevreden. Ze storten zich, bij ontstentenis van een eigen grote lijn, op andermans details.
Zeg daarom, als het om kunst gaat, nooit dat er geld wordt 'verspild'. Laat zelfs de suggestie achterwege. Hoe kan men trouwens een fooi verspillen? Gun die ellendige gezelschappen en die ondermaatse auteurs hun armetierige subsidies. Maak er niet zo'n drukte over. Kakel niet zo. De wolf loert om de hoek. En die wil alles.
Bron: NRC Handelsblad, 14 juli 1982
donderdag 5 juli 2012
In Europa in Den Bosch of toch in Eindhoven
Pas geleden las ik in de NRC een klein stukje met in de onderkop "in Den Bosch herleeft het klassieke Europese koffiehuis". Het betreft hier het presenteren van een boekhandel "in de traditie van het humanisme". In deze nieuwe omgeving, die gevestigd moet worden in het Oude Koningstheater, moet het Europagevoel worden vormgegeven met boeken, kranten, koffie, wijn en klassiek muziek. Met een hoog 19e en vroeg 20ste eeuws gehalte. Er moet gelegenheid zijn voor ruimte en debat.
Het initiatief komt van Rob Riemen, collega- theoloog en directeur van Nexus, samen met boekhandelaar Margriet van Veen, voormalig boekverkoopster bij Adr. Heijnen in Den Bosch.
In In Europa is alleen maar plaats voor het betere boek en veel klassiekers. Ik ben benieuwd als het zover is.
Maar denk ik dan. Een boekwinkel met alleen het goede boek en klassiekers? Die ken ik toch allang.... In Eindhoven zit al geruime tijd Boekhandel Spijkerman. Gevestigd aan de Kleine Berg waar Stein achterin zetelt in zijn bescheiden winkel.
Het initiatief komt van Rob Riemen, collega- theoloog en directeur van Nexus, samen met boekhandelaar Margriet van Veen, voormalig boekverkoopster bij Adr. Heijnen in Den Bosch.
In In Europa is alleen maar plaats voor het betere boek en veel klassiekers. Ik ben benieuwd als het zover is.
Maar denk ik dan. Een boekwinkel met alleen het goede boek en klassiekers? Die ken ik toch allang.... In Eindhoven zit al geruime tijd Boekhandel Spijkerman. Gevestigd aan de Kleine Berg waar Stein achterin zetelt in zijn bescheiden winkel.
Nou, Stein heeft dan wel geen koffie, wijn of klassieke muziek in de winkel. Wel altijd tijd, mits niet te druk in de winkel voor een (boek)gesprek. Het is wel een hele echte boekhandel!
dinsdag 3 juli 2012
Charles Dickens is leuk! The Pickwick Papers
Waarover gaat het:
Dickens verhaal over Samuel Pickwick en zijn vrienden (de
‘vurige’ Tracy Tupman, de ‘dichterlijke’ Augustus Snodgrass en de ‘sportieve’
Nathaniël Winkle) is eigenlijk nauwelijks een roman te noemen. Het lijkt vooral
in het begin een losse bundeling schetsen van komische gebeurtenissen en
ontmoetingen met merkwaardige figuren (zoals de verlopen acteur en oplichter
Alfred Jingle), aaneengeregen door postkoetsen en herbergen. Er is slechts
sprake van een minimale intrige, die ook nog eens regelmatig wordt onderbroken
door ingelaste, op zich zelf staande vertellingen. Toch vormt het werk tegelijkertijd
een hechte eenheid, niet alleen door de dominante aanwezigheid van de
goedhartige, wat wereldvreemde Samuel Pickwick en diens 'Sancho Panza' en
tegenspeler Sam Weller, maar ook door de in deze twee tegenpolen reeds
gesuggereerde thematiek: schijn en werkelijkheid, idealisme en pragmatiek
worden in het verhaal voortdurend tegen elkaar afgezet, van Pickwicks
‘wetenschappelijke waardering’ voor een waardeloze steen met een schijnbaar
cryptisch opschrift, via een scherpe satire op de verkiezingen in Eatenswill,
tot Pickwicks ervaringen in de gevangenis. Het zien van de werkelijkheid kan
het centrale thema worden genoemd van de roman. De aanvankelijk zowel
letterlijk als figuurlijk bijziende Pickwick leert geleidelijk beter zien, maar
tegelijkertijd weet hij zijn onschuld te behouden en leert de scepticus Sam
Weller van zijn kant uit geleidelijk de idealiserende goedertierenheid van
Pickwick zien als van grote waarde.
Een kamer in Rome; een aanrader
Gistermiddag heb ik in onze zonovergoten tuin, in een heerlijk zittende tuinstoel en in een beschaduwde hoek onder het genot van een koud pilsje, de laatste bladzijde omgeslagen van Een kamer in Rome, de laatste roman van Sipko Melissen. Het boek was een waar genoegen en jammer dat ik al uit heb. Het meelezen naar de speurtocht van de hoofdpersoon, de student Daniël naar Alle Waterink's Een tuin in Toscane. Een boek dat ooit verschenen is, opduikt, hij krijgt het te leen van de moeder van zijn vriendin Carola die hem verlaat. Het intrigeert de hoofdpersoon enorm. Mooie zinnen, een mooie ontwikkeling, een aardig plot. Het geeft je meteen de kans om naar aanleiding van dit boek ook weer eens in de boekenkast te duiken, om jezelf (op)nieuw te confronteren met de poëzie van Keats, Het werkelijke leven van Sebastian Knight en Lolita van Vladimir Nabokov, The Picture of Dorian Gray van Oscar Wilde of Het Boek van Violet en Dood van Gerard Reve. Kortom een heerlijk boek dat je eigenlijk maar moet lezen. Via deze link: http://www.athenaeum.nl/boek-van-de-nacht/sipko-melissen-een-kamer-in-rome is hoofdstuk 8 van het boek te lezen.
Zamjatin
De schrijver Jevgeni Zamjatin ken ik al een aantal jaren. Via via werd ik gewezen op zijn roman WIJ. Alleen was het probleem dat die roman niet meer leverbaar was. Alleen nog antiquarisch. In de tijd dat er nog geen internet was, was het dus lang zoeken. Uiteindelijk vond ik een exemplaar. Bij lezing kwam ik tot de ontdekking dat het een misdruk was. Er ontbraken een aantal pagina's. Wederom duurde het enige tijd voordat ik een ander exemplaar vond. Dit boek maakte en diepe indruk op me. Zeker omdat ik nu zelf kon lezen waar Aldous Huxley en George Orwell hun inspiratie vonden. Gelukkig is het boek weer leverbaar.
Zamjatin kwam opnieuw in mijn blikveld toen ik recentelijk de bibliotheek te E. bezocht. Een mooie uitgave met een aantal verhalen die nog nimmer in het Nederlands taalgebeid zijn verschenen. Om u nieuwsgierig te maken volgt hierna het voorwoord, door Tom Eekman geschreven.
Jevgeni Zamjatin (1884-1937) was een uitzonderlijk Russisch schrijver - al was het alleen maar omdat hij een technisch vak studeerde en uitoefende, wat hoogst ongewoon was: al die honderden
Russische schrijvers, dichters en toneelschrijvers die de achttiende tot de twintigste eeuw bevolkten
waren grondbezitter of ambtenaar, kleine burger of proletariër, maar geen ingenieur of technicus. Zamjatin, zoon van een Russisch-orthodox priester, studeerde aan het St.Petersburgse Polytechnisch Instituut en verwierf zijn diploma als scheepsingenieur. Hij sloot zich aan bij de bolsjewistische partij en werd in 1905 (jaar van de eerste Russische revolutie) gearresteerd en uit St.Peterburg verbannen, maar hij keerde daarheen illegaal terug. Zijn kamer was zelfs een tijdlang een geheime drukkerij. In 1916 werd hij naar Engeland gestuurd om als scheepsbouwkundig ingenieur toe te zien op de bouw van ijsbrekers voor de Russische vloot. Vlak voor de Russische revolutie van 1917 keerde hij terug naar Rusland; hij werkte nog aan de bouw van ijsbrekers op Russische werven. Zijn verblijf in Engeland was aanleiding tot een paar satirische verhalen over de Engelsen (De eilanders, 1917). Die bevatten al elementen die we herkennen in zijn enige roman, Wij, geschreven in 1919-1920, die verboden werd en door de Sovjet-machthebbers scherp veroordeeld.
Zamjatin bouwde actief aan zijn reputatie als modern prozaschrijver . Zijn eerste verhaal kwam uit in 1908. Hij werd mentor en voorzitter van de schrijvers-organisatie “Serapion-Broeders”, opgericht in 1921 (genaamd naar E. T. A. Hoffmanns Die Serapionsbrüder), een kring die zulke vooraanstaande schrijvers omvatte als Michail Zosjtsjenko, Venjamin Kaverin, Lev Lunts, Konstantin Fedin en Michail Tichonov. Zamjatin had ook succes als toneelschrijver (De vlo, 1926). Hij trok zich echter terug uit de Russische Schrijversbond, de communistische eenheids -organisatie. Ook schreef en publiceerde hij een stoutmoedige Brief aan Stalin (juni 1931). Hij vroeg om toestemming om de Sovjet-Unie te mogen verlaten; en tot zijn eigen verbazing werd die hem en zijn vrouw gegeven, naar wordt aangenomen dank zij de persoonlijke interventie van Maksim Gorki.
Zamjatin leefde nog zes jaar in Parijs - jaren die hij, als zovele Russische emigrés, miskend en in armoede doorbracht. Erkenning en bewondering vielen hem pas ten deel lang na zijn dood, na Gorbatsjovs perestrojka, toen zijn Werken verschenen, eerst nog in het buitenland, weldra ook in Rusland; er wordt daar veel waardering voor zijn werk opgebracht en serieuze studie van dat werk gemaakt.
Een zekere internationale faam verkreeg hij overigens ook al met zijn roman Wij, die – curieuze bijzonderheid die steevast onmiddellijk vermeld wordt zodra het boek ter sprake komt – twee vooraanstaande Engelse schrijvers van grote naam geïnspireerd heeft, namelijk Aldous Huxley tot zijn roman Brave New World, 1932, en George Orwell tot zijn roman 1984 uit 1948. Het lijdt geen twijfel dat beiden Zamjatins boek gekend hebben en dat zij het “anti-utopische” of “dystopische” karakter ervan navolgden. De handeling vindt plaats in de 26e eeuw in een totalitaire eenheidsstaat onder een dictator (de “Weldoener”). De burgers zijn alleen nummers; maar no. D-503 wordt verliefd op de hem door het regiem toegewezen vrouw, I-338, die tegenstander van het regime is; hun liefde wordt vernietigd door het dictatoriale systeem. De Weldoener straft D-503 door hem aan een hersenoperatie te onderwerpen die hem volkomen berooft van zijn fantasie. Wij is minder een persiflage van het heersende Sovjet-systeem dan van de utopische dromen van communistische intellectuelen.
Een dergelijk onrealistisch, satirisch karakter hebben verscheidene van zijn andere prozawerken – bijvoorbeeld het hier opgenomen De grot, dat in een verre toekomst lijkt te spelen. Het eerste en langste verhaal in onze bundel, In de provincie (1912), een schrikbarend beeld van primitieve zeden en levenswijzen in het armoedige en achterlijke tsaristische Rusland, was zijn eerste literaire succes. De buik is een episode uit het ruige Russische boerenleven. Het voorteken speelt zich af in het milieu van kloosterlingen in een verre streek. Kameraad Tsjoerigin heeft het woord vindt plaats op het platteland en biedt wel een zeer negatief beeld van dat platteland in de revolutie-periode, die zo verheerlijkt werd door vele Sovjet-schrijvers. De landmeter tekent enkele Toergenjev-achtige personen uit de grondbezittersklasse. De speelkamer beeldt een merkwaardig gezelschap uit en is een van Zamjatins weinige producten waarin zijn scheepvaart-achtergrond een rol speelt. De leeuw gaat over twee simpele zielen, inwoners van St. Petersburg, en geeft hun liefdesavontuur weer. De koster beschrijft een avontuurlijke reis (of is het een droom) van een orthodoxe geestelijke en zijn vrouw.
De personages in Zamjatins verhalen uiten zich op hun eigen wijze, ze bedienen zich van hun eigen specifieke taal. Zamjatin wist ongewone, soms heel originele woorden en uitdrukkingen te gebruiken. Dat maakt de dialoog levendig en opvallend; maar het is vrijwel onmogelijk die taal in vertaling weer te geven met de zelfde karaktertrekken als het origineel. Zamjatin was niet de eerste in de Russische literatuur die in deze trant schreef ; hij werd voorafgegaan door Nikolaj Leskov (1831-1895) , die zich op deze wijze (skaz genoemd) op bijzonder virtuoze wijze uitte. Zamjatin deed echter niet voor hem onder, en zijn speciale stijl was een belangrijke reden voor zijn populariteit in Rusland. Hij zelf noemde die stijl “neo-realisme”: een nieuwe schrijftrant, waarin speciaal de harde, meedogenloze, ruwe kanten van het Russische leven aan bod kwamen. Een detail van de schrijfwijze van de neo-realisten was bijvoorbeeld dat zij vergelijkingen vermeden en geen “alsof”, “als het ware” en dergelijke voegwoorden gebruikten.
Zamjatin gaf lessen in literaire techniek die werden bijgewoond door prominente Sovjet-schrijvers als Konstantin Fedin, Michail Zosjtsjenko en Joeri Olesja. Hij legde er de nadruk op dat goede prozaschrijvers geen traditionele vormen moesten gebruiken, maar ketters moesten zijn: ‘Ware literatuur’, schreef hij in 1919, ‘kan slechts worden geschapen door gekken, kluizenaars, ketters, dromers, rebellen en sceptici.’ Het lijdt geen twijfel dat hijzelf althans tot sommige van die categorieën behoorde en wilde behoren.
Zamjatin kwam opnieuw in mijn blikveld toen ik recentelijk de bibliotheek te E. bezocht. Een mooie uitgave met een aantal verhalen die nog nimmer in het Nederlands taalgebeid zijn verschenen. Om u nieuwsgierig te maken volgt hierna het voorwoord, door Tom Eekman geschreven.
Jevgeni Zamjatin (1884-1937) was een uitzonderlijk Russisch schrijver - al was het alleen maar omdat hij een technisch vak studeerde en uitoefende, wat hoogst ongewoon was: al die honderden
Russische schrijvers, dichters en toneelschrijvers die de achttiende tot de twintigste eeuw bevolkten
waren grondbezitter of ambtenaar, kleine burger of proletariër, maar geen ingenieur of technicus. Zamjatin, zoon van een Russisch-orthodox priester, studeerde aan het St.Petersburgse Polytechnisch Instituut en verwierf zijn diploma als scheepsingenieur. Hij sloot zich aan bij de bolsjewistische partij en werd in 1905 (jaar van de eerste Russische revolutie) gearresteerd en uit St.Peterburg verbannen, maar hij keerde daarheen illegaal terug. Zijn kamer was zelfs een tijdlang een geheime drukkerij. In 1916 werd hij naar Engeland gestuurd om als scheepsbouwkundig ingenieur toe te zien op de bouw van ijsbrekers voor de Russische vloot. Vlak voor de Russische revolutie van 1917 keerde hij terug naar Rusland; hij werkte nog aan de bouw van ijsbrekers op Russische werven. Zijn verblijf in Engeland was aanleiding tot een paar satirische verhalen over de Engelsen (De eilanders, 1917). Die bevatten al elementen die we herkennen in zijn enige roman, Wij, geschreven in 1919-1920, die verboden werd en door de Sovjet-machthebbers scherp veroordeeld.
Zamjatin bouwde actief aan zijn reputatie als modern prozaschrijver . Zijn eerste verhaal kwam uit in 1908. Hij werd mentor en voorzitter van de schrijvers-organisatie “Serapion-Broeders”, opgericht in 1921 (genaamd naar E. T. A. Hoffmanns Die Serapionsbrüder), een kring die zulke vooraanstaande schrijvers omvatte als Michail Zosjtsjenko, Venjamin Kaverin, Lev Lunts, Konstantin Fedin en Michail Tichonov. Zamjatin had ook succes als toneelschrijver (De vlo, 1926). Hij trok zich echter terug uit de Russische Schrijversbond, de communistische eenheids -organisatie. Ook schreef en publiceerde hij een stoutmoedige Brief aan Stalin (juni 1931). Hij vroeg om toestemming om de Sovjet-Unie te mogen verlaten; en tot zijn eigen verbazing werd die hem en zijn vrouw gegeven, naar wordt aangenomen dank zij de persoonlijke interventie van Maksim Gorki.
Zamjatin leefde nog zes jaar in Parijs - jaren die hij, als zovele Russische emigrés, miskend en in armoede doorbracht. Erkenning en bewondering vielen hem pas ten deel lang na zijn dood, na Gorbatsjovs perestrojka, toen zijn Werken verschenen, eerst nog in het buitenland, weldra ook in Rusland; er wordt daar veel waardering voor zijn werk opgebracht en serieuze studie van dat werk gemaakt.
Een zekere internationale faam verkreeg hij overigens ook al met zijn roman Wij, die – curieuze bijzonderheid die steevast onmiddellijk vermeld wordt zodra het boek ter sprake komt – twee vooraanstaande Engelse schrijvers van grote naam geïnspireerd heeft, namelijk Aldous Huxley tot zijn roman Brave New World, 1932, en George Orwell tot zijn roman 1984 uit 1948. Het lijdt geen twijfel dat beiden Zamjatins boek gekend hebben en dat zij het “anti-utopische” of “dystopische” karakter ervan navolgden. De handeling vindt plaats in de 26e eeuw in een totalitaire eenheidsstaat onder een dictator (de “Weldoener”). De burgers zijn alleen nummers; maar no. D-503 wordt verliefd op de hem door het regiem toegewezen vrouw, I-338, die tegenstander van het regime is; hun liefde wordt vernietigd door het dictatoriale systeem. De Weldoener straft D-503 door hem aan een hersenoperatie te onderwerpen die hem volkomen berooft van zijn fantasie. Wij is minder een persiflage van het heersende Sovjet-systeem dan van de utopische dromen van communistische intellectuelen.
Een dergelijk onrealistisch, satirisch karakter hebben verscheidene van zijn andere prozawerken – bijvoorbeeld het hier opgenomen De grot, dat in een verre toekomst lijkt te spelen. Het eerste en langste verhaal in onze bundel, In de provincie (1912), een schrikbarend beeld van primitieve zeden en levenswijzen in het armoedige en achterlijke tsaristische Rusland, was zijn eerste literaire succes. De buik is een episode uit het ruige Russische boerenleven. Het voorteken speelt zich af in het milieu van kloosterlingen in een verre streek. Kameraad Tsjoerigin heeft het woord vindt plaats op het platteland en biedt wel een zeer negatief beeld van dat platteland in de revolutie-periode, die zo verheerlijkt werd door vele Sovjet-schrijvers. De landmeter tekent enkele Toergenjev-achtige personen uit de grondbezittersklasse. De speelkamer beeldt een merkwaardig gezelschap uit en is een van Zamjatins weinige producten waarin zijn scheepvaart-achtergrond een rol speelt. De leeuw gaat over twee simpele zielen, inwoners van St. Petersburg, en geeft hun liefdesavontuur weer. De koster beschrijft een avontuurlijke reis (of is het een droom) van een orthodoxe geestelijke en zijn vrouw.
De personages in Zamjatins verhalen uiten zich op hun eigen wijze, ze bedienen zich van hun eigen specifieke taal. Zamjatin wist ongewone, soms heel originele woorden en uitdrukkingen te gebruiken. Dat maakt de dialoog levendig en opvallend; maar het is vrijwel onmogelijk die taal in vertaling weer te geven met de zelfde karaktertrekken als het origineel. Zamjatin was niet de eerste in de Russische literatuur die in deze trant schreef ; hij werd voorafgegaan door Nikolaj Leskov (1831-1895) , die zich op deze wijze (skaz genoemd) op bijzonder virtuoze wijze uitte. Zamjatin deed echter niet voor hem onder, en zijn speciale stijl was een belangrijke reden voor zijn populariteit in Rusland. Hij zelf noemde die stijl “neo-realisme”: een nieuwe schrijftrant, waarin speciaal de harde, meedogenloze, ruwe kanten van het Russische leven aan bod kwamen. Een detail van de schrijfwijze van de neo-realisten was bijvoorbeeld dat zij vergelijkingen vermeden en geen “alsof”, “als het ware” en dergelijke voegwoorden gebruikten.
Zamjatin gaf lessen in literaire techniek die werden bijgewoond door prominente Sovjet-schrijvers als Konstantin Fedin, Michail Zosjtsjenko en Joeri Olesja. Hij legde er de nadruk op dat goede prozaschrijvers geen traditionele vormen moesten gebruiken, maar ketters moesten zijn: ‘Ware literatuur’, schreef hij in 1919, ‘kan slechts worden geschapen door gekken, kluizenaars, ketters, dromers, rebellen en sceptici.’ Het lijdt geen twijfel dat hijzelf althans tot sommige van die categorieën behoorde en wilde behoren.
vrijdag 29 juni 2012
woensdag 27 juni 2012
De E-reader
Via de openbare bibliotheek te E. is het mogelijk om kennis te maken met de E-reader. Je moet dit ding echter wel reserveren. Het is wekenlang wachten totdat je dan eindelijk bericht krijgt dat je de reader kunt ophalen. Het ding is zo populair dat de leentermijn is teruggebracht van 3 weken naar één week.
Vandaag was het eindelijk zover. Ik had bericht gekregen dat de reader voor mij klaar lag. Met een blij gezicht heb ik mij aan de balie gemeld en kreeg het apparaatje mee.
Ik vroeg heel vriendelijk aan de bibliotheekmedewerkster hoe ik nu boeken moest lenen. "Dat gaat momenteel niet mijnheer. Ze zijn allemaal uitgeleend!"
Vandaag was het eindelijk zover. Ik had bericht gekregen dat de reader voor mij klaar lag. Met een blij gezicht heb ik mij aan de balie gemeld en kreeg het apparaatje mee.
Ik vroeg heel vriendelijk aan de bibliotheekmedewerkster hoe ik nu boeken moest lenen. "Dat gaat momenteel niet mijnheer. Ze zijn allemaal uitgeleend!"
donderdag 21 juni 2012
Oh wat is het fijn om een ritueel geslachte koe te zijn.
Er is een convenant voor ritueel slachten; een verbod nog niet mogelijk.
(De foto is uit de NRC van 20 juni)
(De foto is uit de NRC van 20 juni)
De sluiting van de bibliotheek en andere linkse hobbies
Nu de plannen van det demissionaire kabinet of dreigen door
te gaan of het misschien net niet gaan halen wordt langzaam voor iedereen
duidelijk dat de combinatie CDA, VVD en PVV meer ellende heeft veroorzaakt
binnen de culturele sector dan voor mogelijk wordt gehouden.
Alles wat met cultuur te maken heeft zijn volgens hen linkse
elite speeltjes die zo snel mogelijk moeten worden afgepakt.
DAT IS OOK UW SCHULD!! Want u kiezer heeft op deze partijen
gestemd.
Wat is dan wel cultuur volgens deze drie partijen? Wel
datgene dat met "das natürliche Volksempfinden zu tun hat". Excuseer
mij voor deze Duitse regel die zijn oorsprong zo'n 70 jaar geleden kent maar
dat komt vanzelf naar boven als de letters PVV door mijn gedachten stromen.
Wat is dat "Volksempfinden" dan volgens deze
partijen? Wat is cultuur? Dat zijn o.a. die oranje vlaggetjes, vaandels,
wimpels en oranje uitdossing. Het nationale gevoel over een voetbalteam waartoe
alles moet wijken. Alles voor het volk!!
De NRC van gisteren, 20 juni, heeft een groot artikel over
de bezuinigingen op de cultuursubsidies. Dit wordt vandaag in de kamer
besproken. Buiten de Randstad dreigt een ramp.
De kaalslag gaat nog verder, ook bibliotheken behoren tot de
linkse elite, volgens de eerder genoemde politici, en moeten dus verdwijnen. Wie leest er
nog? Waarom zou je kinderen laten lezen? Literatuur is voor de bovenlaag, weg
ermee!!
In de New York Review of Books een pleidooi voor
bibliotheken. In het Engels, zal voor de genoemde politici ook wel te moeilijk
zijn! Waarschijnlijk voor hun literatuurlijst niet in een vreemde taal hoeven
lezen.
The North West London Blues
Zadie Smith
Last time I
was in Willesden Green I took my daughter to visit my mother. The sun was out.
We wandered down Brondesbury Park towards the high road. The “French Market”
was on, which is a slightly improbable market of French things sold in the
concrete space between the pretty turreted remnants of Willesden Library (1894)
and the brutal red brick beached cruise ship known as Willesden Green Library
Centre (1989), a substantial local landmark that racks up nearly five hundred
thousand visits a year. We walked in the sun down the urban street to the
concrete space—to market. This wasn’t like walking a shady country lane in a
quaint market town ending up in a perfectly preserved eighteenth-century
square. It was not even like going to one of these Farmer’s Markets that have
sprung up all over London at the crossroads where personal wealth meets a
strong interest in artisanal cheeses.
But it was
still very nice. Willesden French Market sells cheap bags. It sells CDs of old
time jazz and rock ‘n’ roll. It sells umbrellas and artificial flowers. It
sells ornaments and knick-knacks and doo dahs, which are not always obviously
French in theme or nature. It sells water pistols. It sells French breads and
pastries for not much more than you’d pay for the baked goods in Gregg’s down
Kilburn High Road. It sells cheese, but of the decently priced and easily
recognizable kind—brie, goat’s, blue—as if the market has traveled unchanged
across the channel from some run-down urban suburb of Paris. Which it may have
done for all I know.
The key
thing about Willesden’s French Market is that it accentuates and celebrates
this concrete space in front of Willesden Green Library Centre, which is at all
times a meeting place, though never quite so much as it is on market day. Everybody’s
just standing around, talking, buying or not buying cheese, as the mood takes
them. It’s really pleasant. You could almost forget Willesden High Road was ten
yards away. This matters. When you’re standing in the market you’re not going
to work, you’re not going to school, you’re not waiting for a bus. You’re not
heading for the tube or shopping for necessities. You’re not on the high road
where all these activities take place. You’re just a little bit off it, hanging
out, in an open air urban area, which is what these urban high streets have
specifically evolved to stop people doing.
Everybody
knows that if people hang around for any length of time in an urban area
without purpose they are likely to become “anti-social.” And indeed there were
four homeless drunks sitting on one of the library’s strange architectural
protrusions, drinking Special Brew. Perhaps in a village they would be sitting
under a tree, or have already been driven from the area by a farmer with a
pitchfork. I do not claim to know what happens in villages. But here in
Willesden they were sat on their ledge and the rest of us were congregating for
no useful purpose in the unlovely concrete space, simply standing around in the
sunshine, like some kind of community. From this vantage point we could look
ahead to the turrets, or left to the Victorian police station (1865), or right
to the half-ghostly façade of the Spotted Dog (1893).
We could
have a minimal sense of continuity with what came before. Not so much as the
people of Hampstead must have, to be sure, or the folk who live in pretty
market towns all over the country, but here and there in Willesden the past
lingers on. We’re glad that it does. Which is not to say that we are overly
nostalgic about architecture (look at the library!) but we find it pleasant to
remember that we have as much right to a local history as anyone, even if many
of us arrived here only recently and from every corner of the globe.
On market
day we permit ourselves the feeling that our neighborhood, for all its catholic
mix of people and architecture, remains a place of some beauty that deserves
minimal preservation and care. It’s a nice day out, is my point. Still, there’s
only so long a toddler will stand around watching her grandmother greet all the
many people in Willesden her grandmother knows. My daughter and I took a turn.
You can’t really take a turn in the high road so we went backwards, into the
library centre. Necessarily backward in time, though I didn’t—couldn’t—bore my
daughter with my memories: she is still young and below nostalgia’s reach. Instead
I will bore you. Studied in there, at that desk. Met a boy over there, where
the phone boxes used to be. Went, with school friends, in there, to see The
Piano and Schindler’s List (cinema now defunct) and afterward we went in there,
for coffee (café now defunct) and had an actual argument about art, an early
inkling that there might be a difference between a film with good intentions
and a good film.
Meanwhile
my daughter is running madly through the centre’s esplanade, with another
toddler who has the same idea. And then she reverses direction and heads
straight for Willesden Green Book Shop, an independent shop that rents space
from the council and provides—no matter what Brent Council, the local
government for the London borough of Brent, may claim—an essential local
service. It is run by Helen. Helen is an essential local person. I would
characterize her essentialness in the following way: “Giving the people what
they didn’t know they wanted.” Important category. Different from the concept
popularized by Mr Murdoch: giving the people what they want. Everyone is by now
familiar with the Dirty Digger’s version of the social good—we’ve had thirty
years of it. Helen’s version is different and necessarily perpetrated on a far
smaller scale.
Helen gives
the people of Willesden what they didn’t know they wanted. Smart books, strange
books, books about the country they came from, or the one that they’re in. Children’s
books with children in them that look at least a bit like the children who are
reading them. Radical books. Classical books. Weird books. Popular books. She
reads a lot, she has recommendations. Hopefully, you have a Helen in a bookshop
near you and so understand what I’m talking about. In 1999 I didn’t know I
wanted to read David Mitchell until Helen pointed me to Ghostwritten. And I
have a strong memory of buying a book by Sartre here, because it was on the
shelf and I saw it. I don’t know how I could have known I wanted Sartre without
seeing it on that shelf—that is, without Helen putting it there. Years later, I
had my book launch in this bookshop and when it got too full, mainly with local
friends of my mother, we all walked up the road to her flat and carried on over
there.
And it was
while getting very nostalgic about all this sort of thing with Helen, and
wondering about the possibility of having another launch in the same spot, that
I first heard of the council’s intention to demolish the library centre along
with the bookshop and the nineteenth-century turrets and the concrete space and
the ledge on which the four drunks sat. To be replaced with private luxury
flats, a greatly reduced library, “retail space” and no bookshop. (Steve, the
owner, could not afford the commercial rise in rent. The same thing happened to
his Kilburn Bookshop, which closed recently after thirty years.) My mum
wandered in, with some cheese. The three of us lamented this change and the
cultural vandalism we felt it represented. Or, if you take the opposite view,
we stood around pointlessly, like the Luddite, fiscally ignorant liberals we
are, complaining about the inevitable.
A few days
later I got back on a plane to New York, where I teach for a part of each year.
Logically it should be easier, when a person is far away from home, to take bad
news from home on the chin, but anyone who has spent time in a community of
ex-pats knows the exact opposite is true: no-one could be more infuriated by
events in Rome than the Italian kid serving your cappuccino on Broadway. Without
the balancing context of everyday life all you have is the news, and news by
its nature is generally bad. Quickly you become hysterical. Consequently I
can’t tell whether the news coming out of my home is really as bad as it
appears to be, or whether objects perceived from three thousand miles away are
subject to exaggerations of size and color. Did a Labour-run council really
send heavies into Kensal Rise Library, in a dawn raid, to strip the place of
books and Mark Twain’s wall plaque? Are the people of Willesden Green seriously
to lose their bookshop, be offered a smaller library (for use by more patrons
from other libraries Brent has closed), an ugly block of luxury flats— and told
that this is “culture?” Yes. That’s all really happening. With minimal
consultation, with bully-boy tactics, secrecy and a little outright deceit. No
doubt Councillor Mo Butt (the council has closed) finds himself in a difficult
position: the percentage cuts in Brent are among the highest in the country,
mandated by central government. But the chronic mismanagement of finances is
easily traced back to the previous Labour government, and so round and round
goes the baton of blame. The Willesden Green plan as it stands so obviously
gives the developers an extremely profitable land deal—while exempting them
from the need to build social housing—that you feel a bit like a child pointing
out. In this economy who but a child would expect anything else?
Reading
these intensely local stories alongside the national story creates another
effect that may be only another kind of optical illusion: mirroring. For here
in the Leveson Inquiry into the “ethics of the British press” you find all the
same traits displayed, only writ large. Minimal consultation, bully-boy
tactics, secrecy, outright deceit. Are some of the largest decisions of British
political life really being made at the private dinner tables of a tiny elite? Why
is Jeremy Hunt, the secretary of state “for culture, Olympics, media, and
sport,” texting Murdoch? What did Rebekah promise the Prime Minister and the
Prime Minister promise Rebekah in that pretty little market town of Chipping
Norton? During another period of ex-pat existence, in Italy, I sat at a Roman
café table in a Renaissance square rolling my eyes at the soap opera of Italian
political life: wire-tapped politicians and footballers and TV stars, backroom
media deals, glaring conflicts of interest, tabloid culture run riot,
politicians in the pockets of newspapers. I used to chuckle over la Repubblica
and tease my Italian friends about the kind of problems we didn’t have in our
basically sound British parliamentary democracy.
And so I
recognize myself to be an intensely naïve person. Most novelists are, despite
frequent pretensions to deep socio-political insight. And I retain a particular
naivety concerning the British state, which must seem comical to many people,
particularly younger people. I can only really account for it by reaching back
again, briefly, into the past. It’s a short story about debt—because I owe the
state, quite a lot. Some people owe everything they have to the bank accounts
of their parents. I owe the state. Put simply, the state educated me, fixed my
leg when it was broken, and gave me a grant that enabled me to go to
university. It fixed my teeth (a bit) and found housing for my veteran father
in his dotage. When my youngest brother was run over by a truck it saved his
life and in particular his crushed right hand, a procedure that took half a
year, and which would, on the open market—so a doctor told me at the time—have
cost a million pounds. Those were the big things, but there were also plenty of
little ones: my subsidized sports centre and my doctor’s office, my school
music lessons paid for with pennies, my university fees. My NHS glasses aged 9.
My NHS baby aged 33. And my local library. To steal another writer’s title:
England made me. It has never been hard for me to pay my taxes because I
understand it to be the repaying of a large, in fact, an almost incalculable,
debt.
Things
change. I don’t need the state now as I once did; and the state is not what it
once was. It is complicit in this new, shared global reality in which states
deregulate to privatize gain and re-regulate to nationalize loss. A process
begun with verve by a Labour government is presently being perfected by
Cameron’s Tory-Lib Dem coalition. The charming tale of benign state
intervention described above is now relegated to the land of fairy tales: not
just naïve but actually fantastic. Having one’s own history so suddenly and
abruptly made unreal is an experience of a whole generation of British people,
who must now wander around like so many ancient mariners boring foreigners
about how they went to university for free and could once find a National
Health dentist on their high street. I bore myself telling these stories. And
the thing that is most boring about defending libraries is the imputation that
an argument in defense of libraries is necessarily a social-liberal argument. It’s
only recently that I had any idea that how a person felt about libraries—not
schools or hospitals, libraries—could even represent an ideological split. I
thought a library was one of the few sites where the urge to conserve and the
desire to improve—twin poles of our political mind—were easily and naturally
united. Besides, what kind of liberal has no party left to vote for, and feels
not so much gratitude to the state as antipathy and, at times, fear?
The closest
I can find myself to an allegiance or a political imperative these days is the
one expressed by that old social democrat Tony Judt: “We need to learn to think
the state again.” First and foremost I need to become less naïve. The money is
gone, and the conditions Judt’s generation inherited and my generation
inherited from Judt’s are unlikely to be replicated in my lifetime, if ever
again. That’s the bad news from home. Politically all a social liberal has left
is the ability to remind herself that fatalism is only another kind of trap,
and there is more than one way to be naïve. Judt again: “We have freed
ourselves of the mid-twentieth century assumption—never universal but certainly
widespread—that the state is likely to be the best solution to any given
problem. We now need to liberate ourselves from the opposite notion: that the
state is—by definition and always—the worst possible option.”
What kind
of a problem is a library? It’s clear that for many people it is not a problem
at all, only a kind of obsolescence. At the extreme pole of this view is the
technocrat’s total faith: with every book in the world online, what need could
there be for the physical reality? This kind of argument thinks of the library
as a function rather than a plurality of individual spaces. But each library is
a different kind of problem and “the Internet” is no more a solution for all of
them than it is their universal death knell. Each morning I struggle to find a
seat in the packed university library in which I write this, despite the fact
every single student in here could be at home in front of their macbook
browsing Google Books. And Kilburn Library—also run by Brent Council but
situated, despite its name, in affluent Queen’s Park—is not only thriving but
closed for refurbishment. Kensal Rise is being closed not because it is
unpopular but because it is unprofitable, this despite the fact that the
friends of Kensal Rise library are willing to run their library themselves (if
All Souls College, Oxford, which owns the library, will let them.) Meanwhile it
is hard not to conclude that Willesden Green is being mutilated not least
because the members of the council see the opportunity for a sweet real estate
deal.
All
libraries have a different character and setting. Some are primarily for
children or primarily for students, or the general public, primarily full of
books or microfilms or digitized material or with a café in the basement or a
market out front. Libraries are not failing “because they are libraries.” Neglected
libraries get neglected, and this cycle, in time, provides the excuse to close
them. Well-run libraries are filled with people because what a good library
offers cannot be easily found elsewhere: an indoor public space in which you do
not have to buy anything in order to stay.
In the
modern state there are very few sites where this is possible. The only others
that come readily to my mind require belief in an omnipotent creator as a
condition for membership. It would seem the most obvious thing in the world to
say that the reason why the market is not an efficient solution to libraries is
because the market has no use for a library. But it seems we need, right now,
to keep re-stating the obvious. There aren’t many institutions left that fit so
precisely Keynes’s definition of things that no one else but the state is
willing to take on. Nor can the experience of library life be recreated online.
It’s not just a matter of free books. A library is a different kind of social
reality (of the three dimensional kind), which by its very existence teaches a
system of values beyond the fiscal.
I don’t
think the argument in favor of libraries is especially ideological or ethical. I
would even agree with those who say it’s not especially logical. I think for
most people it’s emotional. Not logos or ethos but pathos. This is not a
denigration: emotion also has a place in public policy. We’re humans, not
robots. The people protesting the closing of Kensal Rise Library love that
library. They were open to any solution on the left or on the right if it meant
keeping their library open. They were ready to Big Society the hell out of that
place. A library is one of those social goods that matter to people of many
different political attitudes. All that the friends of Kensal Rise and
Willesden Library and similar services throughout the country are saying is:
these places are important to us. We get that money is tight, we understand
that there is a hierarchy of needs, and that the French Market or a Mark Twain
plaque are not hospital beds and classroom size. But they are still a
significant part of our social reality, the only thing left on the high street
that doesn’t want either your soul or your wallet.
If the
losses of private companies are to be socialized within already struggling
communities the very least we can do is listen to people when they try to tell
us where in the hierarchy of their needs things like public space, access to
culture, and preservation of environment lie. “But I never use the damn
things!” says Mr. Notmytaxes, under the line. Sir, I believe you. However.
British libraries received over 300 million visits last year, and this despite
the common neglect of the various councils that oversee them. In North West
London people are even willing to form human chains in front of them. People
have taken to writing long pieces in newspapers to “defend” them. Just saying
the same thing over and over again. Defend our libraries. We like libraries.
Can we keep our libraries? We need to talk about libraries. Pleading, like
children. Is that really where we are?
Juni 2012:
http://www.nybooks.com/blogs/nyrblog/2012/jun/02/north-west-london-blues/
zondag 10 juni 2012
Gezocht vrijwilligers die een bijdrage willen en kunnen leveren
De afdelingen Urologie van diverse ziekenhuizen starten op 8 juni 2012 een onderzoek naar de gemiddelde penislengte in Nederland.
Men heeft hiervoor alle mannen in 3 categorieën ingedeeld:
1. Normale range in lengte (> 15 cm. in erectie toestand)
2. Korter dan 15 cm (in erectie toestand)
3. Korter dan 10 cm. (in erectie toestand)
Omdat het voor veel mannen moeilijk is om er voor uit te komen dat de lengte van hun penis onder het gemiddelde is, heeft men een tekort aan deelnemers bij het onderzoek. Men doet daarom nu de volgende oproep om mannen actief te kunnen benaderen voor deelname aan dit belangrijke onderzoek.
Willen alle mannen met een penislengte van minder dan 15 cm. (in erectie toestand), de komende weken rondrijden met één oranje vlaggetje aan hun auto.
En willen alle mannen met een penislengte van minder dan 10 cm. (in erectie toestand), de komende weken rondrijden met twee oranje vlaggetjes aan hun auto.
Mannen die helemaal geen erectie kunnen krijgen kunnen dat kenbaar maken door oranje vlaggetjes aan hun woning te hangen.
Mannen zonder testikels kunnen ook meedoen, zij kunnen dit tonen door hun buitenspiegels met vlaggetjes af te dekken.
Alvast heel hartelijk dank voor deelname aan dit onderzoek!
zondag 13 mei 2012
Daar ben ik weer....
Het heeft even gduurd voordat ik mij weer via dit blog meld. Het heeft te maken met een vakantieverblijf in het Duitse Thüringen en het oplopen van een gemeen, naar virus dat mij gedurende anderhalve week volledig uit de running heeft gehaald en mij nog niet lekker doet voelen.
Weimar was zoals vanouds heerlijk. Eindelijk een bezoek gebracht aan het Nietzsche Archiv, de plek waar Nietzsche de laatste jaren van zijn leven heeft doorgebracht en uiteindelijk ook is gestorven. Behalve het mooie werk van van de beroemde Jugendstilontwerper van de Velde viel het eigenlijk wat tegen. Alleen de benedenverdieping is toegankelijk.
Verder ook en bezoek gebracht aan het Bauhausmuseum. De laatste keer dat we in Weimar waren was dit helaas niet mogelijk omdat de expositie was naar de USA. Nu gelukkig wel. Het was een genot om dit overzicht te zien.
woensdag 18 april 2012
maandag 9 april 2012
L' Apollonide - Souvenirs de la maison close
Dit weekend een mooie film gezien: L'Apollonide, een film over een bordeel aan het einde van de negentiende eeuw.
Een besloten Parijs bordeel, begin 20ste eeuw. Het gezicht van een prostituee, verminkt door een klant, vertoont een tragische glimlach. Rond deze vrouw leven de andere meisjes, met hun rivaliteit, jaloezie, verdriet en plezier. Een ongekende visuele rijkdom van weelderige decors en kostuums.
Het fin de siècle dringt rond 1900 door tot het dure Parijse bordeel van Madame Marie-France en haar welgestelde en soms excentrieke klanten (waarin de oplettende kijker een enkele Franse filmmaker zal herkennen). De rijke aankleding en het uitgelezen gezelschap jonge vrouwen suggereren een cocon van tijdloos plezier waar de buitenwereld niet bestaat. Maar ook madame moet de huur betalen en zelfs binnen deze muren komt het einde van een tijdperk in zicht.
Bertrand Bonello wilde deze besloten wereld vooral laten zien vanuit het standpunt van de prostituees. Belangrijker dan het werk met de mannen zijn de meer alledaagse kanten van het vak - de vermoeidheid, de wasbeurten na afloop, de angst voor ziektes. Bonello toont de onderlinge camaraderie, het roddelen over de klanten en de hoop die de vrouwen koesteren om ooit hun schuld aan madame te kunnen aflossen. Tragisch is de prostituee die door een klant is verminkt en nu een litteken heeft in de vorm van een wrede glimlach - door Bonello ontleend aan The Man Who Laughs (Paul Leni, 1928) naar de roman van Victor Hugo.
Een besloten Parijs bordeel, begin 20ste eeuw. Het gezicht van een prostituee, verminkt door een klant, vertoont een tragische glimlach. Rond deze vrouw leven de andere meisjes, met hun rivaliteit, jaloezie, verdriet en plezier. Een ongekende visuele rijkdom van weelderige decors en kostuums.
Het fin de siècle dringt rond 1900 door tot het dure Parijse bordeel van Madame Marie-France en haar welgestelde en soms excentrieke klanten (waarin de oplettende kijker een enkele Franse filmmaker zal herkennen). De rijke aankleding en het uitgelezen gezelschap jonge vrouwen suggereren een cocon van tijdloos plezier waar de buitenwereld niet bestaat. Maar ook madame moet de huur betalen en zelfs binnen deze muren komt het einde van een tijdperk in zicht.
Bertrand Bonello wilde deze besloten wereld vooral laten zien vanuit het standpunt van de prostituees. Belangrijker dan het werk met de mannen zijn de meer alledaagse kanten van het vak - de vermoeidheid, de wasbeurten na afloop, de angst voor ziektes. Bonello toont de onderlinge camaraderie, het roddelen over de klanten en de hoop die de vrouwen koesteren om ooit hun schuld aan madame te kunnen aflossen. Tragisch is de prostituee die door een klant is verminkt en nu een litteken heeft in de vorm van een wrede glimlach - door Bonello ontleend aan The Man Who Laughs (Paul Leni, 1928) naar de roman van Victor Hugo.
zondag 8 april 2012
Het gedicht van Günter Grass
Wat men ook zeggen mag. Israël een gevaar voor de wereldvrede?! Een spannende discussie!!
Was gesagt werden muss.
Warum schweige ich, verschweige zu lange,
was offensichtlich ist und in Planspielen
geübt wurde, an deren Ende als Überlebende
wir allenfalls Fußnoten sind.
Es ist das behauptete Recht auf den Erstschlag,
der das von einem Maulhelden unterjochte
und zum organisierten Jubel gelenkte
iranische Volk auslöschen könnte,
weil in dessen Machtbereich der Bau
einer Atombombe vermutet wird.
Doch warum untersage ich mir,
jenes andere Land beim Namen zu nennen,
in dem seit Jahren - wenn auch geheimgehalten -
ein wachsend nukleares Potential verfügbar
aber außer Kontrolle, weil keiner Prüfung
zugänglich ist?
Das allgemeine Verschweigen dieses Tatbestandes,
dem sich mein Schweigen untergeordnet hat,
empfinde ich als belastende Lüge
und Zwang, der Strafe in Aussicht stellt,
sobald er mißachtet wird;
das Verdikt "Antisemitismus" ist geläufig.
Jetzt aber, weil aus meinem Land,
das von ureigenen Verbrechen,
die ohne Vergleich sind,
Mal um Mal eingeholt und zur Rede gestellt wird,
wiederum und rein geschäftsmäßig, wenn auch
mit flinker Lippe als Wiedergutmachung deklariert,
ein weiteres U-Boot nach Israel
geliefert werden soll, dessen Spezialität
darin besteht, allesvernichtende Sprengköpfe
dorthin lenken zu können, wo die Existenz
einer einzigen Atombombe unbewiesen ist,
doch als Befürchtung von Beweiskraft sein will,
sage ich, was gesagt werden muß.
Warum aber schwieg ich bislang?
Weil ich meinte, meine Herkunft,
die von nie zu tilgendem Makel behaftet ist,
verbiete, diese Tatsache als ausgesprochene Wahrheit
dem Land Israel, dem ich verbunden bin
und bleiben will, zuzumuten.
Warum sage ich jetzt erst,
gealtert und mit letzter Tinte:
Die Atommacht Israel gefährdet
den ohnehin brüchigen Weltfrieden?
Weil gesagt werden muß,
was schon morgen zu spät sein könnte;
auch weil wir - als Deutsche belastet genug -
Zulieferer eines Verbrechens werden könnten,
das voraussehbar ist, weshalb unsere Mitschuld
durch keine der üblichen Ausreden
zu tilgen wäre.
Und zugegeben: ich schweige nicht mehr,
weil ich der Heuchelei des Westens
überdrüssig bin; zudem ist zu hoffen,
es mögen sich viele vom Schweigen befreien,
den Verursacher der erkennbaren Gefahr
zum Verzicht auf Gewalt auffordern und
gleichfalls darauf bestehen,
daß eine unbehinderte und permanente Kontrolle
des israelischen atomaren Potentials
und der iranischen Atomanlagen
durch eine internationale Instanz
von den Regierungen beider Länder zugelassen wird.
Nur so ist allen, den Israelis und Palästinensern,
mehr noch, allen Menschen, die in dieser
vom Wahn okkupierten Region
dicht bei dicht verfeindet leben
und letztlich auch uns zu helfen.
Was gesagt werden muss.
Warum schweige ich, verschweige zu lange,
was offensichtlich ist und in Planspielen
geübt wurde, an deren Ende als Überlebende
wir allenfalls Fußnoten sind.
Es ist das behauptete Recht auf den Erstschlag,
der das von einem Maulhelden unterjochte
und zum organisierten Jubel gelenkte
iranische Volk auslöschen könnte,
weil in dessen Machtbereich der Bau
einer Atombombe vermutet wird.
Doch warum untersage ich mir,
jenes andere Land beim Namen zu nennen,
in dem seit Jahren - wenn auch geheimgehalten -
ein wachsend nukleares Potential verfügbar
aber außer Kontrolle, weil keiner Prüfung
zugänglich ist?
Das allgemeine Verschweigen dieses Tatbestandes,
dem sich mein Schweigen untergeordnet hat,
empfinde ich als belastende Lüge
und Zwang, der Strafe in Aussicht stellt,
sobald er mißachtet wird;
das Verdikt "Antisemitismus" ist geläufig.
Jetzt aber, weil aus meinem Land,
das von ureigenen Verbrechen,
die ohne Vergleich sind,
Mal um Mal eingeholt und zur Rede gestellt wird,
wiederum und rein geschäftsmäßig, wenn auch
mit flinker Lippe als Wiedergutmachung deklariert,
ein weiteres U-Boot nach Israel
geliefert werden soll, dessen Spezialität
darin besteht, allesvernichtende Sprengköpfe
dorthin lenken zu können, wo die Existenz
einer einzigen Atombombe unbewiesen ist,
doch als Befürchtung von Beweiskraft sein will,
sage ich, was gesagt werden muß.
Warum aber schwieg ich bislang?
Weil ich meinte, meine Herkunft,
die von nie zu tilgendem Makel behaftet ist,
verbiete, diese Tatsache als ausgesprochene Wahrheit
dem Land Israel, dem ich verbunden bin
und bleiben will, zuzumuten.
Warum sage ich jetzt erst,
gealtert und mit letzter Tinte:
Die Atommacht Israel gefährdet
den ohnehin brüchigen Weltfrieden?
Weil gesagt werden muß,
was schon morgen zu spät sein könnte;
auch weil wir - als Deutsche belastet genug -
Zulieferer eines Verbrechens werden könnten,
das voraussehbar ist, weshalb unsere Mitschuld
durch keine der üblichen Ausreden
zu tilgen wäre.
Und zugegeben: ich schweige nicht mehr,
weil ich der Heuchelei des Westens
überdrüssig bin; zudem ist zu hoffen,
es mögen sich viele vom Schweigen befreien,
den Verursacher der erkennbaren Gefahr
zum Verzicht auf Gewalt auffordern und
gleichfalls darauf bestehen,
daß eine unbehinderte und permanente Kontrolle
des israelischen atomaren Potentials
und der iranischen Atomanlagen
durch eine internationale Instanz
von den Regierungen beider Länder zugelassen wird.
Nur so ist allen, den Israelis und Palästinensern,
mehr noch, allen Menschen, die in dieser
vom Wahn okkupierten Region
dicht bei dicht verfeindet leben
und letztlich auch uns zu helfen.
zondag 25 maart 2012
Bericht uit Berlijn
Ik heb Bericht uit Berlijn uit. Het nieuwste boek van Otto de Kat. Met groot genoegen kan ik wel zeggen. Het is geruime tijd geleden dat ik een roman heb gelezen van een Nederlandse schrijver. Dit heeft zijn redenen, maar daarover een andere keer. Het verhaal speelt zich af in het voorjaar van 1941. Oscar Verschuur, Nederlands diplomaat in Bern, krijgt in een onbewaakt ogenblik geheime informatie over het voornemen van Hitler om Rusland binnen te vallen. Het bericht komt uit betrouwbare bron: zijn dochter Emma, wier man in Berlijn op het ministerie van Buitenlandse Zaken werkt. Oscar beschouwt hem als een goede Duitser. Hij weet dat hij dringend alarm moet slaan. Voor iemand met zijn contacten is het niet moeilijk de geallieerden te informeren over wat er te gebeuren staat, en wanneer. Maar Oscar aarzelt. Hij beseft dat zijn dochter ernstig gevaar loopt als hij de details van operatie Barbarossa onthult. Het geheim van Oscar is van een omvang die hij eigenlijk niet alleen kan dragen. Maar de enige man die hij in vertrouwen kan nemen zit in Londen – net als Oscars vrouw Kate. Na een reis door een Europa dat steeds dieper in oorlog verwikkeld raakt, komt Oscar daar uiteindelijk aan. Zijn onaangekondigde bezoek heeft even onverwachte als dramatische gevolgen. Het was een plezier om te lezen. Een goed verhaal met goed beschreven personages. De stijl is goed en de zinnen zijn mooi. Het boek zal ik zeker over enige tijd nog een keer ter hand nemen om te lezen.
maandag 19 maart 2012
Abonneren op:
Posts (Atom)